Op 22 september 2005 rijd ik door het verstilde, Noord-Hollandse landschap, richting afsluitdijk, op weg naar de spirituele werkgroep van de doopsgezinde gemeente in Nieuwe Niedorp. Ik neem de afslag bij Heerhugowaard waar ik de zon in de achteruitkijkspiegel langzaam zie ondergaan en denk terug aan hoe dit contact tot stand is gekomen.
In een telefoongesprek met auteur Helminski vertelde ik over de belangstelling voor het boek en de uitnodiging van de spirituele werkgroep, over de daaropvolgende correspondentie en dat de doopsgezinden internationaal Mennonieten (naar de Friese priester Menno Simons) genoemd worden. Ik kon door de telefoon horen dat Helminski aangenaam verrast was, omdat deze groep in de Verenigde Staten bekend staat als een gesloten gemeenschap, met weinig contacten met de samenleving als geheel.
Bart, de predikant, had uitgelegd dat de doopsgezinden in Nieuwe Niedorp een kleine christelijke gemeente was, die al reeds enige honderden jaren in Niedorp bestaat en dat ze in de tijd van de reformatie was ontstaan als geloofsbeweging van het volk dat zich niet kon verenigen met de leer van de Rooms-katholieke kerk. Het verschil zat hem vooral in het priesterambt en de sacramenten. De meeste martelaren in de begintijd van de reformatie (16e eeuw) waren doopsgezinden. Later hebben de calvinisten de staatsmacht in Nederland veroverd en werden de doopsgezinden getolereerd. De beweging heeft zich in eerste instantie door vervolgingen en later door zending in de Verenigde Staten (de Amish behoren o.a. tot de doperse stromingen) verspreid, maar ook op andere plaatsen in de wereld zoals Rusland, Afrika en Indonesië. In Nederland zijn nog enkele kleine groepjes met in totaal ongeveer 10.000 leden, die qua aard steeds meer overeenstemmen met de vrijzinnigen. Dit zijn autonome gemeenten en hebben o.a. met elkaar gemeen dat ze niet aan kinderdoop doen. De gemeente in Nieuwe Niedorp bestaat uit 30 leden. De spirituele werkgroep wordt gevormd door 5 leden van die gemeente en een aantal mensen vanbuiten. Ze delen al enige jaren met elkaar ontdekkingen op spiritueel vlak.
Als aanknopingpunt voor het gesprek had de werkgroep ons een aantal vragen voorgelegd. Wat mij het meest is bijgebleven is de vraag over het verhaal van Roemi op blz. 54/55, de man die zei: ‘Ik ben het’ [Masnavî I, 3056-3064].
In de laatste briefwisseling, een dag of wat terug, had Bart nog gezegd: ‘De ontmoeting is wat mij betreft een avontuur waar mijn hart vrolijk van wordt.’
Mijn hart is ook blij en aangekomen in het dorp Twisk, waar het gesprek zou plaatsvinden, zie ik een piepklein, kerkje aan de kant van de weg, verborgen tussen de huizenblokken. Bij de ingang staat een groepje mensen die mij opwachten. De ontvangst is hartelijk en de sfeer gemoedelijk. We gaan het oude kerkje binnen en nemen plaats rond de tafel waarop koffie, thee en koekjes klaarstaan. Het ongedwongen gesprek, waarin ik af en toe gedichten voordraag van Roemi, wordt afgewisseld met momenten van stilte, zang en gebed. Het is een heerlijk samenzijn en vóór we het weten is het alweer tijd om afscheid te nemen. Thuis gekomen verstuur ik de gedichten die ik heb voorgedragen om later nog eens door te lezen.
Later schrijft Bart dat het een inspirerende avond is geweest en dat alle vragen aan bod zijn gekomen, behalve de vraag omtrent het verhaal van de leerling die op de deur klopt en slechts binnen kan als hij de ander is geworden. Bart: ‘In het materiaal dat je mij hebt toegezonden, waarvoor hartelijk dank, vonden wij het antwoord in de prachtige woorden van Roemi: ‘Een steen die vol is van de zon verandert in een robijn, dat wat er steen aan is verdwijnt…….’