Het volgende verhaal van Roemi gaat over het zuiveren van de ziel door liefde. De vorst staat voor de geest (roeh), het dienstmeisje voor het hart of de ziel (nafs), de goudsmid voor de wereld of werelds genot, de artsen voor het beperkte intellect (aql-e djoezwi), de goddelijke geneesheer voor het universele intellect (aql-e koelli) De passage over het diagnosticeren van liefdesverdriet is direct of indirect ontleend aan het werk van Ibn Sina (Avicenna). Ibn Sina (gest. 1073), een van de waarlijk grote filosofen van de wereld, schreef over vergiften maar beschouwde het experimenteren met die stoffen als onethisch. ‘Op grond van mijn wetenschap kan ik vergiften maken’, zo zei hij, ‘maar mijn religie staat me niet toe ze te gebruiken.’ Net als de meeste filosofen en geleerden van de islam was ibn Sina een wetenschappelijke ‘duizendpoot’. Hij schreef over psychologie, geologie, wiskunde, astronomie en logica. Zijn geweldige encyclopedische werk, de Kitab al Sjifa (Het boek der geneeskunde) gaat over deze en vele andere onderwerpen. Zijn kolossale medische verhandeling Leerdicht van de geneeskunde, was meer dan zes eeuwen lang zowel in de moslimwereld als in Europa een standaardwerk.
Dat Roemi bekend was met het Leerdicht van de geneeskunde blijkt uit de verhandeling over de polsslag met betrekking tot leeftijd, land, jaargetijde, temperament, algemeen voorkomen en geslacht: ‘Weet dat er verschillen in polsslag bestaan, afhankelijk van leeftijden, jaargetijden, woongebied, afhankelijk van het temperament van personen, hun huidskleur, hun geslacht […]’. In Masnawī IV, 1794-1801 refereert Roemi ook aan het werk van Ibn Sina: ‘Hoe de goddelijke genezers ziektes, of die nu religieus of spiritueel zijn, ontdekken in het gelaat van een vriend of een vreemde, door de toon van de spraak en de kleur van zijn ogen en zelfs, zonder al die aanwijzingen, door middel van het hart, want zij zijn, voorwaar, de verspieders van het hart. Wees daarom oprecht als je bij hen zit. De genezers van het lichaam hebben kennis. Ze zijn beter op de hoogte van wat je mankeert dan jij. Zij nemen je conditie waar door middel van het urinaal, en door je pols te voelen, je gelaatskleur en je ademhaling te bestuderen, stellen ze elke ziekte bij je vast – iets wat jij zelf niet kunt. Hoe zouden de goddelijke genezers in de wereld dan jouw ziekte niet kunnen vaststellen van horen zeggen? Door je pols te voelen en je ogen en gelaatskleur te bestuderen onderscheiden ze in jou op slag een honderdtal ziekten. Heus, alleen de genezers die nog maar net begonnen zijn gaan uit van deze uiterlijke tekens. De volmaakte, goddelijke genezers daarentegen horen van verre je naam en dringen pijlsnel door tot de diepste grond van je zijn en bestaan. Nee, ze zagen je al vele jaren vóór je geboorte met alle omstandigheden van dien.’
Wat ik ook zeg
om de liefde te beschrijven,
als ik oog in oog met haar sta,
sta ik beschaamd.
Het commentaar van de tong
mag dan veel verduidelijken,
liefde die zich niet
van de tong bedient
is duidelijker.
De pen schreef haastig,
maar spleet zodra
ze bij de liefde kwam.
Toen het intellect
de liefde wilde uiteenzetten,
rolde het hulpeloos
als een ezel in de modder.
Liefde en liefhebben
kunnen alleen worden verklaard
door liefde.
Het bewijs van de zon
wordt door de zon zelf geleverd,
wend wanneer je een bewijs verlangt
je gezicht niet van hem af!
Er was eens een vorst die zowel wereldlijke als geestelijke macht bezat.
Op een dag was hij er samen met zijn hovelingen (hogere eigenschappen van het zelf) op uitgereden om te gaan jagen,
toen hij ergens onderweg (shâh-râh=wereld van de zintuigen) een dienstmeisje tegenkwam. Hij ontbrandde in liefde voor haar
– de vogel van zijn ziel fladderde in zijn kooi – en hij kocht haar.
40. Maar nadat hij haar had gekocht en van haar charmes had genoten sloeg het noodlot (qadâ) toe en werd het meisje ziek.
Iemand had een ezel maar geen zadel. Toen hij een zadel gevonden had was zijn ezel gestolen door een wolf.
Hij had een kruik maar nergens was er water te vinden. Toen hij water gevonden had brak de kruik.
De vorst liet van heinde en ver artsen komen en zei: ‘Het leven van ons beiden ligt in uw hand.
Mijn eigen leven telt niet, maar zij is het leven van mijn leven. Ik verga van angst en verdriet, zij is de enige die mij genezen kan.
45. Wie haar beter kan maken, krijgt mijn schatten, mijn parels en mijn koraal.’
Alle artsen verklaarden: ‘Wij zijn bereid ons leven te wagen. We zullen ons inzicht en onze intelligentie (‘aql) bundelen.
Ieder van ons is een heiland, gezonden om zijn volk te genezen. De balsem voor elke pijn ligt in onze hand.’
In hun tomeloze eigenwaan vergaten ze echter eraan toe te voegen ‘Als God het wil’ en dus stelde Hij hun menselijk onvermogen aan de kaak,
Het weglaten van dit voorbehoud is een grote zonde als dit komt door een hart dat hard (qaswah) geworden is, en dan doel ik niet op woorden want die zijn slechts bijzaak.
50. Hoeveel zijn er niet geweest die deze woorden niet met de mond beleden terwijl ze innerlijk dit voorbehoud maakten?
Wat ze ook deden en wat ze ook voorschreven, de ziekte verergerde alleen maar en het meisje genas niet.
Door de kwaal vermagerde ze schrikbarend en de tranen van de vorst vloeiden als een stroom bloed.
Door het noodlot bevorderde oxymel, een mengsel van honing en azijn, de aanmaak van gal en vermeerderde amandelolie de droge conditie.
Het toedienen van myrobalaan veroorzaakte verstopping in plaats van dat het afdreef en water was als olie op het vuur.
De onmacht van de artsen om de slavin te genezen wordt de koning duidelijk. De vorst richt zich tot het hof van God en droomt over een heilige.
55. Toen de vorst zag dat de artsen niet bij machte waren haar te genezen, rende hij op blote voeten naar de moskee
en snelde naar de gebedsnis, het gebedskleed werd nat van zijn tranen.
Toen hij weer uit de diepe wateren van de smart opdook (fanâ), ontbond hij zijn tong om God te loven en te prijzen.
‘Wat moet ik zeggen tegen U , wiens minste of geringste gift de wereld regeert, U, die alles wat verborgen is kent?
U, die onze toeverlaat bent in tijden van nood, weer ben ik het spoor bijster.
60. Maar hebt U niet zelf gezegd: “Ik mag dan je geheim kennen, laat jij het duidelijk blijken in wat je doet.”’ (“Ook al ken Ik je hart, maak toch openbaar wat je daarin verbergt.” [40:62]
Toen die smartenkreet uit het diepst van zijn hart opwelde, zwol de zee van goddelijke overvloed aan.
De vorst viel tijdens zijn weeklacht in slaap en zag in de droom een oude man opdoemen
die zei: ‘Goed nieuws, mijn vorst! Uw gebed is verhoord. Als er morgen een vreemdeling bij u komt, weet dan dat hij van mij afkomstig is.
Hij is echt een kundig geneesheer en u kunt op zijn oordeel afgaan, want hij is zowel waarachtig als betrouwbaar.
65. Zie in wat hij doet magie van de bovenste plank en aanschouw in zijn inborst de almacht van God!’
Toen het aangekondigde uur kwam, de dag aanbrak en de zon uit het oosten opsteeg en de sterren verzwolg,
stond de vorst vol verwachting op zijn uitkijkpost om te zien wat hem op zo’n geheimzinnige manier was geopenbaard.
Hij zag van verre een edel, eerbiedwaardige man naderen, een zon in zijn volle luister,
ijl als de maansikkel, slank en onwezenlijk, niet bestaand en toch bestaand als een fantoom.
70. Op het geestelijk vlak stelt fantasie (chiyâl) niets voor, maar in de wereld draait het om niets anders dan fantasie!
Bij vrede en strijd gaat het om hersenspinsels en hun trots en schaamte komen ook voort uit hersenspinsels,
maar de fantasieën waarin de heiligen (auliya) gevangen zitten zijn een weerspiegeling van de geliefden in de tuin van God.
De gestalte die de vorst in zijn droom had aanschouwd openbaarde zich in het gelaat van de gast (mihman).
Als een kamerheer haastte de vorst zich om de gast die uit de ongeziene wereld (ghaib) naar hem toe kwam te begroeten.
75. Zij waren als twee oceanen die samenstroomden, hun zielen gingen naadloos in elkaar over.
‘U bent mijn ware geliefde, niet zij’, riep de vorst, ‘maar in deze wereld leidt het een tot het ander.
U bent voor mij als Mohammed, ik ben voor u als Omar en omgord mijn lendenen om u te dienen.’
Van de Heer die uitkomst biedt (khodawand-e wali al taufiq) wordt gevraagd of Hij ons in alle omstandigheden zelfbeheersing (adab) wil schenken. Uitgelegd wordt hoeveel schade wordt aangericht door ongemanierdheid.
Laten we God om hulp vragen om onszelf te kunnen beheersen, want wie het aan zelfcontrole (adab) ontbreekt, ontbeert Zijn genade.
80. Wie niet gedisciplineerd is doet zichzelf niet alleen te kort, hij steekt de hele wereld in brand.
Uit de hemel daalde een tafel (ma’ida) met gerechten neer zonder dat men er iets voor hoefde te doen of te kopen.
Sommigen uit het volk van Mozes begonnen brutaal om knoflook en linzen te roepen.
Het hemelse brood en de gerechten verdwenen. Er zat voor hen niets anders op dan moeizaam zaaien, ploegen en maaien.
Toen Jezus opnieuw bij God voorsprak, werd een tafel gezonden met volle schalen.
En weer was er van dat primitieve volk dat schaamteloos als bedelaars al het eten weggriste.
85. Jezus sprak tot hen en zei: Dit alles zal blijven, het zal altijd op aarde aanwezig zijn.
Aan de tafel van de hoogste Majesteit zijn achterdocht en hebzucht een teken van ondankbaarheid.
Voor die bedelaarstronies, blind van begeerte, werd de poort van genade dichtgegooid.
Geen aalmoezen geven houdt de regenwolken [van genade] weg, ontuchtigheid brengt de pest in de wereld.
Wat je overkomt aan beproevingen en pijn is het gevolg van ondoordachtheid en schaamteloosheid.
90. Wie ondoordacht op weg gaat naar de geliefde gedraagt zich als een verachtelijke struikrover.
Discipline (adab) stelde de hemel in staat zich te vullen met licht, discipline stelde de engelen in staat onbevlekt en heilig te zijn.
De zon verduistert als hij te brutaal wordt, ‘Azazil werd verjaagd om zijn aanmatiging.
De koning ontmoet de goddelijke geneesheer, zoals hem in de droom was aangekondigd
De vorst sloot de gast in zijn armen en nam hem in zijn hart en ziel op zoals je de liefde ontvangt.
Hij kuste zijn hand en voorhoofd en vroeg hem naar zijn woonplaats en zijn reis.
95. Al vragend bracht hij hem naar de erezetel en zei: ‘Eindelijk heb ik door geduldig wachten een schat gevonden.
U bent het licht van God, de redder uit de nood, “Geduld is de sleutel tot bevrijding.”
Uw gezicht is het antwoord op alle vragen, u lost elk probleem op zonder iets te zeggen.
U weet wat er in ons hart schuilgaat, u reikt ieder de hand die is blijven steken.
Wees welkom, uitverkorene, gezegende! Zonder u zal het noodlot toeslaan waardoor deze ruime kamer benauwd wordt.’
100. U bent de meester van het volk. Wie niet naar u verlangt is reddeloos verloren. Als hij niet stopt zullen Wij hem bij zijn voorhoofdslok grijpen [K. 96:15].
De koning brengt de geneesheer bij de zieke om haar te onderzoeken
Toen ze elkaar op die manier – die was als een overvloedige dis – gevonden hadden, nam de vorst de geneesheer bij de hand en bracht hem naar de harem.
Hij deed hem het verhaal van het meisje en haar ziekte en liet hem toen naast de zieke plaatsnemen.
De geneesheer bestudeerde haar gelaatskleur, voelde haar pols, onderzocht haar urine en sloeg nauwlettend acht op de symptomen en oorzaken van ziekte.
Toen zei hij: ‘Geen van de toegepaste remedies heeft haar soelaas geboden, ze hebben enkel schade aangericht.
105. De artsen waren zich totaal niet bewust van wat er in haar omgaat. God behoedde me voor hun brouwsels en verzinsels.’
Hij doorzag de aard van haar verdriet, het geheim van haar ziekte werd hem geheel en al geopenbaard, maar hij hield het voor zich en zei er niets van tegen de vorst.
De zwarte of gele gal was niet de oorzaak van haar kwaal – de geur van het brandhout openbaart zich in de rook die het afgeeft –
hij zag dat haar hart gewond was. Er was niets mis met haar lichaam, ze had hartzeer.
Verliefdheid openbaart zich als hartenpijn – geen ziekte zo erg als hartenpijn –
110. de kwaal van minnaars is als geen andere, liefde is het astrolabium van Gods mysteriën,
of zij nu van de hemel of van de aarde is, ze wijst naar God. Wat ik ook zeg om de liefde te beschrijven, als ik oog in oog met haar sta, sta ik beschaamd.
Het commentaar van de tong mag dan veel verduidelijken, liefde die zich niet van de tong bedient is duidelijker.
De pen schreef haastig, maar spleet zodra ze bij de liefde kwam.
115. Toen het intellect de liefde wilde uiteenzetten, rolde het hulpeloos als een ezel in de modder. Liefde en liefhebben kunnen alleen worden verklaard door liefde.
Het bewijs van de zon wordt door de zon zelf geleverd, wend wanneer je een bewijs verlangt je gezicht niet van hem af!
De schaduw mag dan aanwijzingen over hem geven, de zon zelf schenkt elk ogenblik spiritueel licht.
Net als de nachtelijke gesprekken dompelt de schaduw je in slaap, wanneer de zon verrijst, is de maan gespleten [K. 54:1].
De zon is een vreemdeling in deze wereld, maar eeuwig is de zon van de geest, hij kent geen gisteren.
120. Al is de uiterlijke (châridj) zon noch zo uniek (fard), je kunt nog altijd iets voorstellen dat erop lijkt.
De spirituele zon daarentegen, gaat de ether te boven, hij heeft in de geest of de uiterlijke wereld zijns gelijke niet.
Waar in de verbeelding is ruimte voor zijn essentie waardoor je hem toch kunt voorstellen?
Toen er nieuws gebracht werd van het gezicht van Sjams-al Din, de zon van het geloof, trok de zon van de vierde hemel zijn hoofd terug.
Met het noemen van zijn naam zijn we verplicht iets over zijn weldaden te onthullen.
125. Op dit moment grijpt mijn ziel mijn kleed vast, hij heeft de geur opgevangen van Jozefs hemd.
Onze vriendschap vraagt dat ik iets zeg over die momenten van geluk.
Zodat aarde en hemel zich verblijden en het intellect, de geest en het oog zich honderd keer vermeerderen.
Leg mij niet zo’n zware taak op de schouders want ik ben van mijzelf beroofd (fana). Mijn begrip schiet tekort, ik weet niet hoe ik moet lofprijzen.
De woorden van een dronkaard zijn – of hij zich nu inhoudt of opschept – ongepast.
130. Hoe kan ik als er geen nuchtere ader in mij over is, die vriend die zijn weerga niet kent beschrijven.
Uitleggen waar deze scheiding en dit lijden over gaat kunnen we beter uitstellen tot een volgende keer.
Hij sprak: ‘Geef me snel iets te eten want ik heb honger — de tijd is een snijdend zwaard.
De soefi, mijn vriend, is de zoon van het huidige moment, ‘morgen’ is niet de weg die wij bewandelen.
Kun je geen soefi zijn, weet dan dat door uitstel iets tot niets gemaakt wordt.’
135. Ik zei tegen hem: ‘Het is beter het geheim van de vriend te verhullen. Luister naar wat dit verhaal te vertellen (gosjdar) heeft.
Het geheim van geliefden (delbarân) kan beter verteld worden in een verhaal dat over anderen gaat.
Hij zei: ‘Spreek de naakte waarheid zonder eromheen te draaien. Wijs me niet af, praatjesmaker!
Neem de sluier weg, leg mij alles bloot want ik draag geen hemd als ik met mijn liefje slaap.
Ik zei: ‘Als hij naakt voor je zou verschijnen zou er niets van je borst en middel overblijven.
140. Vraag wat je wilt, maar vraag met mate, met een strohalm kun je geen bergen verzetten.
Als de zon waardoor dit universum verlicht wordt iets dichterbij kwam zou alles verzengen.
Zoek geen problemen, ophef en bloedvergieten, praat niet meer over de Zon uit Tabriz.’
Dit mysterie kent geen einde. Terug naar waar we gebleven waren. Kom vertel de rest van het verhaal!
De heilige man vraagt de koning hem alleen te laten met het dienstmeisje om erachter te komen waaraan zij lijdt
Hij zei: ‘Ontruim het huis, drijf iedereen, verwant en vreemdeling, naar buiten,
145. want ik wil het meisje een paar vragen stellen. Let op dat er niemand in de zuilengangen staat te luisteren.’
Het huis was ontruimd, iedereen was weg, de geneesheer en het zieke meisje waren met elkaar alleen.
Toen vroeg hij haar heel vriendelijk (narm-narmak): ‘Waar ligt je geboortestad Mensen uit een bepaalde stad of streek hebben een bepaalde benadering (‘ilâdj) nodig.
En wie zijn je verwanten in die stad? Met wie heb je een band?’
Daarop legde hij zijn vingers op haar pols en ondervroeg haar gaandeweg over het onrecht dat haar door de hemel was aangedaan.
150. Wie een doorn in zijn voet krijgt, legt die voet op zijn andere knie
en gaat met de punt van een naald op zoek naar de doorn. Als hij hem niet kan vinden, blijft hij de plek met zijn lippen bevochtigen.
Als een doorn in de voet al zo moeilijk te vinden is, hoe staat het dan wel niet met een doorn in het hart?
Zag iemand die, dan deed hij nooit een ander verdriet.
Iemand steekt een doorn onder de staart van een ezel, de ezel probeert zich ervan te ontdoen en springt heen en weer.
155. Door het gespring gaat de doorn steeds vaster zitten; een doorn verwijder je met verstand.
De ezel wil de doorn kwijt, de felle pijn maakt dat hij schopt naar alle kanten.
De geneesheer was echter een meester in het uittrekken van dorens. Hij legde zijn hand onderzoekend nu eens op de ene, dan weer op de andere plek.
Hij bleef het meisje, alsof ze gewoon een gesprek voerden, vragen naar haar vrienden
en zij vertelde hem alles over haar thuis, haar vroegere meesters, de stad waar ze vandaan kwam, haar naaste omgeving.
160. Hij luisterde aandachtig en lette steeds goed op haar polsslag,
want hij wist dat als die bij het noemen van een bepaalde naam versnelde, haar hart uitging naar die persoon.
Eerst ging hij naar haar vrienden in haar geboortestad met haar na en noemde toen de naam van een andere stad.
‘Waar hield je je voornamelijk op toen je je geboortestad had verlaten?’, vroeg hij.
Ze noemde de ene stad na de andere zonder dat er enige verandering in haar gelaatskleur of polsslag optrad.
165. Ze somde een voor een de meesters op voor wie ze had gewerkt, de steden waar ze had vertoefd, de huizen waar ze had gewoond, de gastvrijheid die ze had ondervonden.
Ze vertelde van de ene stad na de andere, het ene huis na het andere en nog altijd trilde er geen ader, nog steeds werd ze niet bleek.
Er was niets te merken aan haar polsslag tot de geneesheer haar vroeg naar Samarkand, die stad zoet als suiker.
Opeens versnelde haar polsslag en werd ze afwisselend rood en bleek, want daar was ze wreed gescheiden van een goudsmid.
Toen de arts het geheim van haar ziekte had ontdekt, kende hij ook de bron van haar lijden en haar kwaal.
170. ‘In welke wijk van de stad woont hij?’, vroeg hij. In de Ghatafarstraat bij het bruggenhoofd’., antwoordde ze.
‘Nu weet ik waarom je ziek bent’, zei hij, ‘en ik zal meteen mijn magie ten toon spreiden om je te genezen.
Heb goede moed, zet je zorgen opzij en wees niet bang, want ik ben voor jou als de regen voor een verschroeid grasland.
Ik bekommer me om je, maak jij je dus maar geen zorgen. Ik ben vriendelijker voor je dan een honderdtal vaders.
Vertel dit vooral aan niemand, zelfs niet aan de vorst als hij ernaar mocht vragen.
175. Wanneer je hart de tombe wordt van je geheim, gaat je verlangen sneller in vervulling’.
De profeet zei dat wie zijn diepste gedachten geheimhoudt weldra datgene bereikt waarnaar zijn verlangen uitgaat.
Als zaden in de aarde zijn begraven, worden hun innerlijke geheimen tot een bloeiende tuin.
Hadden goud en zilver zich kunnen vormen als ze niet verborgen lagen in de mijn
Door de beloften en geruststellende woorden van de arts werd de angst van het zieke meisje weggenomen.
180. Er zijn ware beloften die het hart met dankbaarheid vervullen; er zijn valse beloften, boordevol onrust.
De belofte van een edel mens is goud waard; de belofte van de onwaardige veroorzaakt zielenleed.
De heilige man ontdekt de oorzaak van de ziekte en legt zijn bevindingen voor aan de koning
Toen stond hij op en zocht de vorst op. Hij vertelde hem het verhaal gedeeltelijk
en voegde eraan toe: ‘Het beste zou zijn dat we, om het meisje van haar ziekte te genezen, die goudsmid hierheen haalden.
Ontbied hem uit die verre stad, lok hem hierheen met goud en mooie gewaden.’
De koning stuurt gezanten naar Samarkand
185. De vorst zond er twee zendboden (rasoel) op uit, gewiekste, bekwame, volkomen onpartijdige mannen.
Toen ze Samarkand bereikten, gingen ze op zoek naar de vrolijke, jolige goudsmid
en spraken hem als volgt toe. ‘Meester-goudsmid, uitmuntend handwerksman, volmaakt in kennis, van wie de roem tot alle steden is doorgedrongen,
vorst die en die heeft u op grond van uw grote bedrevenheid in de kunst uitverkoren zijn goudsmid te zijn.
Neem deze mooie gewaden en dit goud en zilver. Als u naar zijn stad komt, zult u zijn gunsteling en metgezel zijn.’
190. De man, misleid door de aanblik van zoveel weelde en mooie gewaden, verliet zijn stad en zijn gezin
en begaf zich monter op weg, totaal onkundig van het feit dat de vorst het op zijn leven gemunt had.
Hij bereed een Arabische hengst en galoppeerde vrolijk voort terwijl hij voor een eregewaad aanzag wat eigenlijk zijn bloedprijs was.
Jij die honderd keer bereid bent op reis te gaan, snelt naar je noodlot uit vrije wil.
Terwijl jij droomt van macht en rijkdom , zegt Azrael: ‘Ga maar, ik wacht wel!’
195. Toen de vreemdeling aankwam, bracht de geneesheer hem meteen voor de vorst.
Heel minzaam werd hij naar de vorst gevoerd, om als een mot te verzengen bij een kaars uit Tirâz.
Die keek hem welwillend aan en vroeg hem zich naar believen te bedienen uit zijn schatkamer.
Toen zei de geneesheer tegen de vorst: ‘Machtige koning, geef het meisje aan deze voortreffelijke man.
Ze zal zo gelukkig zijn over hun hereniging dat het water van hun vereniging het vuur van haar smart zal uitdoven.’
200. De vorst gaf het meisje met haar gezicht zo mooi als de maan aan de goudsmid en verbond het paar dat zozeer naar elkaars gezelschap smachtte in de echt.
Gedurende een half jaar konden ze hun verlangens bevredigen en het meisje werd weer volmaakt gezond.
Toen bereidde de arts voor de goudsmid een gifdrank. Deze had er nauwelijks van gedronken of hij kwijnde voor de ogen van het meisje weg.
Door de ziekte verloor hij zijn knappe uiterlijk en het meisje verkeerde niet langer in de ban van zijn dodelijke charmes.
Nu hij afzichtelijk was geworden en holle wangen had gekregen, bekoelden haar gevoelens voor hem gaandeweg.
205. Liefde voor een mooi uiterlijk is geen ware liefde, het blijkt uiteindelijk niets dan een schande te zijn.
Was de goudsmid maar mismaakt geweest, dan was dat kwaad hem bespaard gebleven!
Bloed stroomde uit zijn ogen als een rivier, zijn knappe uiterlijk bleek zijn dodelijkste vijand te zijn.
Zijn de mooie veren van de pauw niet zijn vijand en werd menig vorst niet het slachtoffer van zijn eigen pracht en praal?
Hij riep: ‘Ik ben het muskushert, van wie het onschuldig bloed door de jager wordt vergoten om zijn muskusklier.
210. Ik ben de vos van het veld, die in een hinderlaag wordt gelokt en de kop wordt afgehakt om de pels.
Ik ben de olifant, die door zijn verzorger wordt geveld en gedood om zijn slagtanden.
Weet degene die mij doodt om iets anders dan mijn ware zelf niet dat mijn bloed niet zal sluimeren?
Vandaag lijd ik, maar morgen lijdt hij, want het bloed van iemand als ik wordt niet vergeefs vergoten.
De muur mag dan een lange schaduw werpen, uiteindelijk keert die naar hem terug.
215. De wereld is een berg en onze daden zijn een echo die naar ons terugkaatst.’
Dat zei hij en gaf de geest. Het meisje van haar kant was genezen van haar ziekte en haar liefde.
De liefde voor de doden houdt geen stand, want zij keren niet naar ons terug.
Maar de liefde voor de levenden wordt elk ogenblik in geest en aanblik frisser dan een bloemknop.
Kies voor de liefde van de Levende die eeuwig is en je de wijn aanreikt waardoor het leven toeneemt.
220. Kies daarom voor liefde tot Hem uit wiens liefde de profeten hun bezieling putten.
Zeg niet: ‘Wij hebben geen toegang tot die Koning.’ Omgang met de edelmoedigen (karîmân) is niet moeilijk.
Het doden en vergiftigen van de goudsmid gebeurde op goddelijke aanwijzing, niet uit begeerte (hawa-ye nats) en misdadige opzet
De hand van de geneesheer doodde deze man niet uit hoopvolle verwachting of uit angst.
Hij doodde niet om de vorst te behagen maar deed dit nadat God het hem bevolen had en hem hiertoe aanzette.
Zo sneed Chizr de keel af van een jongen, het mysterie daarachter is voor een doorsneemens niet te begrijpen.
225. Hij die inspiratie ontvangt van God en in zijn gebed verhoord wordt staat in zijn recht, wat hij ook doet.
Hij schenkt spiritueel leven, hij doodt rechtmatig, hij is gemachtigd, zijn hand is Gods hand.
Leg je hoofd net als Ismaël voor hem neer, geef blij en onbekommerd je leven aan zijn zwaard.
Dan zal je ziel voor eeuwig lachen zoals de zuivere ziel van Ahmad bij de Ene.
De minnaars drinken uit de beker van vreugde terwijl de schonen hen doden met eigen hand.
230. De vorst beging die moord niet uit lust, stop met die kwade gedachten en dat geredetwist!
Je dacht dat hij een vuile streek uithaalde maar hoe kan sublieme zuiverheid bezoedeld zijn?
Deze harde methode en ruwe behandeling zijn een oven om het zilver aan de sintels te onttrekken.
Het doel is goed van kwaad te scheiden zodat het goud wordt gezuiverd en het goudschuim naar boven komt.
Had hij dit niet gedaan op gezag van God dan was hij een dolle hond, geen koning.
235. Hij was vrij van lust en begeerte, wat hij deed was goed maar het leek op iets kwaads.
Zo liet Chizr een schip vergaan op zee, toch was die schipbreuk gerechtvaardigd.
Zelfs Mozes, die een lichtend voorbeeld was kon het bevatten. Je moet niet gaan vliegen zonder vleugels!
Het was een rode roos, noem het niet bloed, rede bezielde hem, noem hem niet gek!
Als hij het op een gelovige had gemunt was ik een heiden als ik zijn naam had genoemd.
240. Gods troon schudt als een slecht mens wordt geprezen en maakt iemand die op God vertrouwt wantrouwig.
Hij was een koning die zich van zijn taak bewust was, hij was uitverkoren en een uitverkorene van God.
Wie door zo’n koning wordt gedood valt een geluk ten deel, een hoge eer.
Als er niets met geweld te winnen was geweest zou de Genadige dan ooit geweld gebruikt hebben?
Het kind schrikt voor het mes van de barbier, maar de zorgzame moeder is juist opgelucht.
245. Hij neemt een half leven en geeft er honderd levens voor terug. Hij geeft dat wat nog nooit in je opgekomen is.
Je beoordeelt hem naar je eigen opvattingen maar bedenk wel dat je ver, ver bij de waarheid vandaan bent.
Misschien dat u het weet. Ik had laatst college en dat ging over het christendom. Waarin een vorst verliefd werd op een dienstmeisje en hij de juiste manier probeerde te vinden om het haar te vertellen zonder haar af te schrikken of onder druk te zetten. Zoals God zich probeert te openbaren aan de mens, zonder de mens te laten schrikken of als slaaf vanuit angst Hem zullen volgen.
Mijn vraag is of u weet waar dit verhaal vandaan komt?
Over uw de tekst hierboven, heel mooi. U heeft gelijk. We weten niets van de waarheid, u kent waarschijnlijk het verhaal over de grot van Plato, waarin de mens leeft. Echter Thomas van Aquino schreef dat de mens wel weet wat goed en kwaad is doordat God dit in ons implementeert. Het zit in onze natuur om aan te voelen wat goed en kwaad is, wat door God is gegeven.
Wat denkt u?
Dag Sabrine,
Het verhaal komt uit een leerdicht van de Perzische soefidichter Djami, Salaman en Absal. Meer informatie kun je vinden in het volgende boek: https://books.google.nl/books?id=gVqNAgAAQBAJ&pg=PA161&lpg=PA161&dq=salaman+absal+handmaiden&source=bl&ots=2fDrt9Xjgt&sig=nJ2V_ogHRfD9QTJdAh-P9jKZrnI&hl=nl&sa=X&ei=fARwVbrhDom2UY2vgbAL&ved=0CCEQ6AEwAA#v=onepage&q=salaman%20absal%20handmaiden&f=false
Maar vermoedelijk is het van oorsprong een Grieks verhaal…
vriendelijke groeten,
Sipko den Boer