Vriendschap, verraad en vergeving zijn universele thema’s in de levende verhalentraditie van de mensheid, en het boek De vliegeraar dat zich afspeelt in het Afghanistan van na 11 september is daar een goed voorbeeld van. Wat mij het meest is bijgebleven is de passage waarin Amir met zijn vader opgesloten zit in een tankwagen om Afghanistan te ontvluchten. Het is pikdonker en Amir raakt bijna in paniek omdat hij haast geen adem kan halen. Zijn vader stelt zijn zoon gerust en helpt hem bij het flauwe schijnsel van zijn lichtgevende horloge zijn gedachten op iets anders te richten. Hij zegt: ‘Ik ben bij je, denk maar aan iets anders, een gedicht misschien dat je van buiten kent.’ Amir herinnert zich dan het volgende gedicht van Roemi:
Als we onwetend zijn,
is dat Zijn kerker
en als we tot kennis komen,
is dat Zijn paleis.
Als we in slaap vallen,
zijn we Zijn dronkaards
en als we ontwaken,
zijn we in Zijn hand.
Als we huilen,
zijn we een wolk
waarvan Hij de inhoud
overvloedig op ons neer laat dalen
en als we lachen,
zijn we op dat moment
Zijn weerlicht.
Als we woedend worden
en ten strijde trekken,
weerspiegelt zich daarin Zijn macht
en als we vrede sluiten
en vergiffenis schenken,
weerspiegelt zich daarin Zijn liefde.
Wie zijn wij?
Wat zou de Ene, die is als één enkele alif,
in deze complexe wereld
anders hebben dan zichzelf?
Niets.
(gedicht uit Roemi van dag tot dag)