Lang geleden, diep in het hart van Anatolië, leefde een wijze man genaamd Mawlâna Roemi, geliefd bij allen die zijn pad kruisten. Zijn huis was een toevluchtsoord voor reizigers, waar gastvrijheid en vriendschap altijd te vinden waren.
In het huis van Mawlâna diende een kok genaamd Atesj-Baz. Atesj-Baz was niet zomaar een kok; hij was een man van bijzondere moed en toewijding. Op een koude winterdag, toen de sneeuw het landschap bedekte en het vuur in de haard dreigde te doven, kwam Atesj-Baz naar Mawlâna en zei: ‘Heer, het brandhout is op. Hoe moeten we het vuur aanhouden om ons warm te houden en ons voedsel te koken?’
Mawlâna, met een glimlach op zijn gezicht, keek naar Atesj-Baz en zei: ‘Leg je voet in de oven, mijn vriend.” Atesj-Baz, zonder aarzeling, gehoorzaamde de instructie van zijn meester. Hij boog zich voorover en legde zijn voet in het vuur, waarbij hij zijn linker grote teen in de vlammen plaatste om het vuur te voeden.
Verbaasd keken de anderen toe terwijl de vlammen begonnen te dansen rond de grote teen van Atesj-Baz. Het vuur laaide op, warmte verspreidend door de kamer en de ketel boven het vuur begon te borrelen.
Mawlâna, die de ongewone gebeurtenis zag, riep uit: ‘O vuur-jongleur, wees voorzichtig!’ Geschrokken door de opmerking van zijn meester, trok Atesj-Baz snel zijn verschroeide voeten terug, verward en in vertwijfeling. Dit moment herdenken de derwisjen als zij tijdens de ceremonie met hun rechtervoet hun linkervoet bedekken en een lichte buiging maken.
Zo bleef Atesj-Baz bekend als de dappere kok die zelfs zijn tenen opofferde voor het vuur, als een symbool van toewijding en opoffering voor de derwisjen. Zijn verhaal herinnert ons niet alleen aan de kracht van loyaliteit en vastberadenheid, maar ook aan de vertwijfeling die zelfs kan ontstaan bij de eenvoudigste handelingen van het dagelijks leven.
prachtig geschreven Sipko❤️