De symbolische betekenissen die Roemi aan deze fabel van Aisopos toekent, werpen een fascinerend licht op de diepere lagen van het verhaal. In deze vertelling staat de rivier symbolisch voor de onveranderlijke continuïteit van de spirituele wereld, waar alles in een eeuwigdurend nu naast elkaar bestaat. Het is aannemelijk dat Roemi hierbij ook het koranvers [K. 54:55] in gedachte had: ‘Wie zich van God bewust is bevindt zich in tuinen met stromende rivieren.’ De muis vertegenwoordigt op symbolische wijze onze lichamelijke aard, terwijl deze via een draad, gevormd door fantasie en beperkt intellect, verbonden is met de kikker, die de geest symboliseert. Dit concept roept parallellen op met de filosofie van Plotinus, waar tijd en eeuwigheid ook met elkaar verweven zijn. Laten we nu de fabel van de muis en de kikker nader onderzoeken, en zien hoe deze symboliek zich vertaalt naar het verhaal.
De muis zei: “O dierbare en liefdevolle vriend, zonder jouw gezicht heb ik geen moment rust. Overdag ben jij mijn licht en bron van energie en ‘s nachts ben jij mijn rust, mijn troost en mijn slaap. Het zou een daad van ongekende genegenheid zijn als jij mij het geluk zou schenken altijd in jouw gedachten te zijn, ongeacht het seizoen. Gedurende dag en nacht ben ik slechts één keer bij jou toegelaten, tijdens het ontbijt. In mijn lever branden vijfhonderd tinten dorst die naar drank verlangen, vergezeld van een ongezonde honger. Prins, jij bent onverschillig voor mijn verlangen. Betaal de armenbelasting die hoort bij jouw stand, en denk aan hen die behoeftig zijn. Deze arme, ongeschoolde muis is jouw aandacht niet waard, maar jouw universele genade staat daar ver boven, en heeft geen bewijs van rechtvaardiging nodig. De zon schijnt op alle uitwerpselen en het licht wordt daar niets minder van. De mest wordt gedroogd en kan de oven in als brandstof om het badhuis te verlichten. Wat eerst een bezoedeling was, is nu door de magische krachten van de zon, tot een versiering geworden. Kom, mijn vriend, verlicht mijn dag door jouw goedheid. Kijk niet naar mijn lelijkheid en bedrieglijkheid, ook al ben ik zo giftig als een bergslang. Ik ben lelijk en al mijn eigenschappen zijn lelijk. Hoe kan ik, als Hij mij als een doorn heeft gezaaid, een roos worden? Schenk deze doorn de schoonheid van een roos in de prille lente. Schenk deze slang de sierlijkheid van een pauw! Ik heb het toppunt van volmaakte lelijkheid bereikt terwijl jouw genade het toppunt van uitblinkende voltooiing heeft bereikt.
(werk in uitvoering)