Roemi maakt in zijn Masnawi net als Dante in zijn Goddelijke Komedie gebruik van een fabel die wordt toegeschreven aan de Griekse dichter Aisopos (ca. 620-560 v.Chr.). Daarin spreekt een muis met een kikker af dat de kikker hem over de sloot zal brengen. Halverwege duikt de kikker onder, de muis dreigt te verdrinken, de kikker kwaakt triomfantelijk, wat gemerkt wordt door een reiger die beide diertjes verslindt. Roemi gebruikt dit verhaal over het gevaar van verkeerde vrienden, als gelijkenis voor het leven van de ziel. De muis en de kikker zijn als het aan de aarde gebonden lichaam en de zich ontwikkelende ziel. Een google zoekopdracht laat zien dat het verhaal vele schrijvers, tekenaars, pottenbakkers, dichters en muzikanten heeft geïnspireerd tot eigen creatieve producties zoals de Grammy Award winning CD A Meeting by the River door bottleneck guitarist Ry Cooder en Mohan Vina speler V.M. Bhatt.
Er was eens een muis die aan de oever van een rivier vriendschap sloot met een trouwe kikker. Ze spraken elke dag op een vaste tijd en plaats met elkaar af om hun hart te luchten en te ontdoen van kwade gedachten. Hun hart verheugde zich op elke ontmoeting, ze vertelden en luisterden naar elkaars verhalen. Ze hadden vaak genoeg aan een enkel woord en ze deelden hun diepste geheimen. Ze waren een voorbeeld van het spreekwoordelijke ‘Samenzijn is een genade’. Elke keer als de opgewekte muis met de vrolijke kikker optrok, kwam er een vijf jaar durend verhaal in hem op. Het is een teken van innige vriendschap als woorden ongehinderd uit het hart kunnen stromen, de stroom blokkeert als deze innige verbondenheid ontbreekt.
Hoe kan het hart nog langer bitter zijn
wanneer het de zoetelief heeft gezien?
Hoe kan de nachtegaal zich stilhouden
wanneer hij de roos heeft gezien?
Doordat Chizr de gebraden vis aanraakte kwam hij tot leven
en maakte de zee tot zijn verblijfplaats.
Als een vriend naast zijn vriend zit
wordt het mysterie van honderdduizend leistenen
kenbaar gemaakt.
De wenkbrauw van de vriend
is een goedbewaarde leisteen
waardoor het geheim van de twee werelden wordt ontsluierd.
De vriend is een gids op het pad
waardoor zijn vriend dichterbij komt.
Vandaar dat Moestafa zei:
‘Mijn metgezellen zijn als de sterren.’
Dit is een verhaal zonder einde, want op een dag zei de muis tot de kikker: ‘Jij als groot licht weet vast een oplossing voor het volgende: Soms wil ik even bij je terechtkunnen om te praten, maar dan ben jij aan het rond plonzen in het water! Ik loop vanaf de kant te roepen, maar jij hoort als je in het water bent niet het gejammer van je vriend. Ik heb vaak niet genoeg aan onze vaste gespreksrondes.’
Het ritueel gebed is vijf keer per dag,
maar het vers ‘zij die voortdurend in gebed zijn’
is een vingerwijzing voor de minnaars.
De hoofdpijn van dronkenschap
wordt in die hoofden niet verzacht
door vijf of vijfhonderdduizend keer.
‘Kom eens per week langs’
is niet het rantsoen van minnaars,
de ziel van oprechte minnaars
smacht hevig naar drinken.
‘Kom eens per week langs’
is niet het rantsoen voor die vissen,
want zij kennen geen spirituele vreugde
zonder de Zee.
Hoewel de vissen dronken zijn, is het water van deze zee, dat zich bevindt op een plek die onmetelijk groot is, maar een enkel slokje. Voor een minnaar duurt een enkel moment van scheiding zo lang als een jaar en heeft een ononderbroken jaar van vereniging de duur van een vluchtige droom. De liefde smacht naar drinken en is op zoek naar wie smachtend uitkijkt naar drinken. Deze liefde en die minnaar zitten elkaar als dag en nacht op de hielen. De dag is hopeloos en wanhopig verliefd op de nacht en als je goed kijkt zie je dat de nacht zelfs nog heviger verliefd is. Ze stoppen geen moment met zoeken. Nog nooit is er iemand voor een moment gestopt met dit elkaar achterna lopen. De een heeft de voet te pakken van de ander en de ander heeft de een bij zijn oor. De een is ondersteboven van de ander en de ander is buiten zichzelf van de een. De minnaar is alles in het hart van de geliefde. In het hart van ‘Adhra is Wamiq altijd aanwezig. In het hart van de minnaar is er niets anders dan de geliefde. Er is niets dat hen scheidt en verdeelt. Deze twee bellen hangen aan een kameel. Hoe kan het gezegde ‘Bezoek elkaar wekelijks’ de behoefte vervullen van deze twee? Heeft iemand ooit zichzelf een keer per week bezocht? Was iemand ooit wekelijks een metgezel voor zichzelf? Je kunt de eenheid waar ik over spreek niet met het intellect begrijpen. Je kunt deze eenheid alleen begrijpen door te sterven aan het zelf. Had je deze eenheid wel met het intellect kunnen begrijpen dan was het niet nodig het ego-zelf stevig aan te pakken. De vorst van het intellect zou nooit vanuit Zijn oneindige mededogen zonder noodzaak zeggen: ‘Dood jezelf’.
Masnavi VI, 2632-39; 2665-85 (wordt vervolgd)