Terwijl ik reflecteer op het recente verzoek dat ik ontving via LinkedIn, waarbij een vormgever en communicatiespecialist ingehuurd door Orientalis mijn hulp vroeg voor een Roemi-tentoonstelling, kan ik niet om de gelijkenis met mijn eerdere betrokkenheid bij het programma ‘t Draait om Roemi in 2006 heen.
In 2006 was mijn deelname aan ‘t Draait om Roemi in Orientalis belangeloos en vrijwillig, gedreven door mijn passie voor de spirituele erfenis van Roemi en de wens om deze te delen met anderen. Destijds was er een gevoel van gemeenschap en gezamenlijke inzet, wat het programma tot een bijzondere ervaring maakte.
Nu, bijna twee decennia later, lijkt de situatie vergelijkbaar te zijn. Opnieuw werd ik benaderd voor mijn expertise, dit keer met betrekking tot mijn vertalingen van Roemi’s kwatrijnen, en werd er gehoopt op vrijwillige medewerking vanuit liefde voor Roemi en enthousiasme voor de expositie. Het is hartverwarmend om te zien dat er nog steeds passie is voor het delen van Roemi’s erfgoed.
Echter, de keerzijde van de medaille is het schaarse budget waar de vormgever mee te maken heeft. Het lijkt een terugkerend thema te zijn, aangezien er ook in het verleden, in 2006, weinig tot geen financiële middelen beschikbaar waren voor degenen die bijdroegen aan ‘t Draait om Roemi. Dit roept vragen op over de waardering voor de professionals en vrijwilligers die hun tijd en expertise investeren in dergelijke waardevolle projecten.
Het verzoek om bij te dragen aan de Roemi-tentoonstelling brengt een dilemma met zich mee. Hoewel mijn liefde voor Roemi onverminderd is, is er ook de erkenning dat professionals en vrijwilligers een eerlijke beloning verdienen voor hun inzet. Het herinnert me aan de noodzaak van een bredere discussie over het waarborgen van financiële steun voor culturele projecten, zodat ze kunnen blijven gedijen en professionals rechtvaardig kunnen worden gecompenseerd.