De profeet Adam staat symbolisch voor de band tussen de mens en God. Volgens de soefitraditie zei God tegen hem: ‘Ik ben jouw tong en jouw oog. Ik ben jouw zintuigen, jouw vriendelijkheid (lotf) en jouw woede (qahr). Hij is degene van wie God heeft gezegd: ‘Door Mij hoort hij en door Mij ziet hij.’ Adam is voor de werkelijkheid (Haqq) wat het pupil is voor het oog.
Adam heeft een bijzondere functie in het scheppingsverhaal als bemiddelaar tussen de paren van tegenstelling zoals: Universeel-Individueel; Eerste oorzaak-Laatste gevolg; Uiterlijk-Innerlijk; Licht-Donker; Aanwezigheid-Afwezigheid; Onafhankelijkheid-Afhankelijkheid.
Ben je minder dan de aarde?
Aan een kluit aarde die een vriend vindt
in een lentebui ontspruiten ontelbare bloesems.
De boom die een verbond sluit met een vriend
als de zoete lentebries
staat meteen van top tot teen in bloei.
Maar als hij in de herfst
een weerzinwekkende metgezel vindt,
stopt hij zijn hoofd en gezicht
onder een deken en zegt:
“Een slechte metgezel brengt narigheid.
Nu hij gekomen is, kan ik maar beter gaan slapen.”
Het eeuwige licht grenst aan deze boze wereld. Zuivere melk stroomt naast rivieren van bloed. Wie zonder de nodige voorzorgsmaatregelen één stap in deze wereld zet, verontreinigt de melk, waardoor ze verandert in bloed.
Adam zette één stap in de richting van lichamelijk genot, waarop verbanning uit de hoogten van het paradijs zich als een band om de keel van zijn vleselijke ziel sloot. De engelen vluchten bij hem vandaan als was hij een baarlijke duivel. Hoeveel tranen heeft hij niet vergoten om één brood! Ook al was de zonde die hij beging zo dun als een haar, ze verblindde zijn ogen. Adam was het oog van het eeuwige licht. Een haartje in het oog bleek een machtige berg. Als Adam had overlegd, had hij zich nooit boetvaardig hoeven opstellen, want het ene intellect dat zich met het andere verbindt voorkomt euveldaden en gemene taal. Maar als de vleselijke ziel zich met een andere vleselijke ziel verbindt, wordt het onvolledige intellect ijdel en zinloos.
Wie door eenzaamheid tot wanhoop vervalt, begint onder de vleugel van de ware vriend te stralen als de zon. Zoek meteen de vriend van God. Dan is God zelf je vriend. Wie zich op afzondering richt, heeft dat per slot van rekening ook van de vriend geleerd. Zonder je af van vreemden, niet van de vriend. De bontmantel is bedoeld voor de winter, niet voor de lente. Verbind het intellect met een ander intellect en het licht wordt groter, de weg duidelijk zichtbaar. De vriend is voor jou, jager, als een paar ogen. Zorg dat er geen splinters en strootjes in komen. Pas op dat je geen stof doet opdwarrelen met de bezem van je tong. Maak geen vertoning van de rommel in je oog.
De ware gelovige is voor de ware gelovige een spiegel en dus raakt zijn gezicht niet besmeurd. De vriend is voor de ziel een spiegel in tijd van verdriet. Ziel, bewasem de spiegel niet. Houd je adem voortdurend in opdat er door jouw adem geen waas op de spiegel komt.
Ben je minder dan de aarde? Aan een kluit aarde die een vriend vindt in een lentebui ontspruiten ontelbare bloesems. De boom die een verbond sluit met een vriend als de zoete lentebries staat meteen van top tot teen in bloei. Maar als hij in de herfst een weerzinwekkende metgezel vindt, stopt hij zijn hoofd en gezicht onder een deken en zegt: “Een slechte metgezel brengt narigheid. Nu hij gekomen is, kan ik maar beter gaan slapen.”
Slaap die wordt vergezeld door wijsheid is ware waakzaamheid. Wee de man die wakker is en in het gezelschap van onwetenden verkeert.” Als de kraaien in de maand januari hun tent opslaan, verbergen de nachtegalen zich en houden hun snavel. Zonder de rozentuin houdt de nachtegaal zich stil, de afwezigheid van de zon doet zijn waakzaamheid te niet.
De lichamelijke zintuigen eten het voedsel van de duisternis, de spirituele zintuigen worden gevoed door de zon.
Masnavi II, 13 e.v.