Op reis in Iran vraagt Marjoleine de Vos zich af hoe het zou zijn om daar te moeten blijven. „Ik kijk naar de mensen op straat in Isfahan en Shiraz en stel me hen voor, plotseling overgeplaatst naar Ter Apel, in de regen.”
Geniet zolang je kunt van dit moment,
want op het moment
dat hij er niet meer van kon genieten
verliet Adam het paradijs –
de tuin waar vrede heerst.
Zo’n bewering van Kader Abdolah geeft te denken. Vraag hier op straat aan een voorbijganger naar een gedicht en men kijkt je glazig aan. Zelfs hoogopgeleiden weten desgevraagd geen enkele dichter te noemen. Laat staan dat een taxichauffeur zegt dat hij wel een ‘gewoon’ gedicht kent, zoals de taxichauffeur in Isfahan: De stervende kaars zegt tegen de vlinder: ik sterf van liefde voor jou. Maar alsjeblieft, doof me niet uit. Iran dus. Al reizende, en geen kranten lezend, voel ik hoe mijn ‘eigen wereld’ een andere vorm aanneemt. Die verandert deels in alles wat je ziet en wat je je afvraagt – en dat is daar werkelijk veel. Maar ook van wat je binnenin draagt, houd je lang niet alles over, alleen essentialia, alleen maar sommige liefdes, behoeften, belangstellingen, overtuigingen, – soms andere dan je verwachtte.
Zoek het zoete leven niet
in deze ronddraaiende, omgekeerde hemelsfeer,
schrijft Hafez.
Ik heb een eigen hotelkamer. Eén nacht moeten mijn reisgenote en ik een kamer delen. Niet erg, zeggen we tegen elkaar, we zijn volwassen mensen, dat die naar de wc moeten weten we, we zullen elkaar privacy geven voor zover mogelijk. We zijn niet met zijn achten. De wc is schoon. Er slapen niet ook onbekende mannen op deze zelfde kamer, er zitten geen schreeuwende kinderen op de wc te poepen. We hebben het eigenlijk heel comfortabel. De omgeving is lentelijk, het vervallen lemen dorp van grote schoonheid. Het laatste wat ik zou willen is dat iemand ons hier zou opsluiten. Ergens bij een klein dorp in de bergen, in deze mooie maar lege omgeving, in dit afgelegen hotel vol onbekenden, en zei: je moet afwachten. Ik kijk naar de mensen met wie ik in hetzelfde schuitje zou zitten. Ik kijk naar de mensen op straat in Isfahan en Shiraz en stel me hen voor, plotseling overgeplaatst naar Ter Apel, in de regen, in het gebrek aan kleur, aan geur, aan begrijpelijkheid.
Hoe kan wie luchthartig aan wal staat weten
hoe wij eraan toe zijn.
Daar sta je, met je hoofd vol van wat oneindig ver weg en het meest nabij is, verloren, in een ondoorgrondelijke wereld. Het verhaal in de ongelezen krant, je bent het zelf. Denk dat de beelden in je hoofd van een groen land, een geleefd leven, geliefde gezichten, uitsluitend nog in je hoofd bestaan.
Marjoleine de Vos is redacteur van NRC.
Uit NRC Mening, 7 mei 2016