De illusie dat we afgescheiden zijn brengt vele vormen van lijden met zich mee. Vanuit een bepaald gemis denken we te vaak en op de verkeerde manier aan onszelf waardoor we geneigd zijn te compenseren, steeds minder vrij worden en meer en meer afgesneden raken van de werkelijkheid. Omdat we ons steeds meer laten bepalen door uiterlijkheden kan dit heel gemakkelijk leiden tot hebzucht. Roemi is de brenger van een boodschap die uitermate relevant is en voor de moderne mens precies op tijd komt, omdat ze gaat over de ware mens die in elk van ons leeft, de mens die altijd dezelfde was en dat ook altijd zijn zal, maar die schuilgaat onder de sluier van onwetendheid en onachtzaamheid die de moderne beschaving over hem heen heeft geworpen, de mens die in verdrukking is gekomen door een maatschappij die zich totaal laat beheersen door het verstand en door hebzucht, hoewel ze zich erop voorstaat dat ze zich laat leiden door verlichte ideeën.
Hebzucht maakt mensen doof en blind!
Je bent een bron van melk, waarom melk je dan anderen uit?
Er is een melkbron in je die nooit opdroogt:
waarom zoek je naar melk in een emmer?
Je bent een meer dat uitloopt in de zee –
schaam je je niet dat je water zoekt in een poel?
Hebben Wij niet verruimd…?
Nogmaals, heb jij die verruiming niet in je?
Waarom loop je rond als een bedelaar?
Aanschouw de verruiming in je hart
opdat je niet berispt wordt met de woorden
Zie je het dan niet?
Juwelen (M. V, 1068-1072)
Iemand was bankroet gegaan. hij was huis en hof kwijt geraakt en had lang in de gevangenis gezeten in meedogenloze slavernij. Gewetenloos at hij de rantsoenen van al zijn medegevangen op. Zijn hebzucht maakte hem tot een Berg kaf, die zwaar op het hart van zijn medegevangenen drukte. als ze een hap brood aten, dook die vraatzuchtige kerel er meteen bovenop. Hij trad de deugd met voeten.
Zijn zucht naar brood maakte de gevangenis tot een hel. Ten slotte deden de andere gevangenen hun beklag bij de vertegenwoordiger van de kadi, een man met groot onderscheidingsvermogen.
‘Groet de kadi van ons’, zeiden ze, ‘en vertel hem hoezeer we te lijden hebben door die vent. Hij heeft zich hier permanent gevestigd, de ijdele verkwister, het onderkruipsel, de ellendeling. Onbeschaamd als een vlieg duikt hij onuitgenodigd bij elke maaltijd op en zegt zelfs niet ‘Salaam’.
Het rantsoen voor zestig man is voor hem een peulenschil. als je tegen hem zegt zo is het wel genoeg, houdt hij zich oostindisch doof. Wij krijgen bijna niks en is er onverwacht eens een hapje, dan komt hij meteen aanzetten met zijn keel die zo breed is als de muil van de hel en haalt daarbij ter rechtvaardiging Gods bevel aan Eet, kinderen van Adam! Wij eisen rechtvaardigheid! Bescherm ons tegen de man die een hongersnood heeft veroorzaakt die nu al drie jaar duurt. Moge de schaduw van onze meester eeuwig blijven bestaan! Gooi dat rund uit de gevangenis of geef hem een reguliere ondersteuning in de vorm van voedsel uit een liefdadigheidsfonds.
De goede vertegenwoordiger ging regelrecht naar de kadi en bracht de klachten van de gevangenen een voor een over. De kadi liet de bankroetier halen en deed bij iedereen navraag naar hem. De klachten die door zijn medegevangenen waren geuit werden alle aangetoond.
’Uw welwillendheid is mijn enige toevluchtsoord, mijn enige huis en haard’, antwoordde deze. ‘Net zoals dat het geval was bij de ongelovige in de hadieth is uw gevangenis mijn paradijs. Als u mij uit de gevangenis gooit, raak ik beslist aan de bedelstaf en kom ik van ellende om.
‘Bewijs me dat je geen cent bezit’, beval de kadi.
‘Mijn medegevangenen zijn mijn getuigen’, antwoordde hij.
‘Dat zijn vreemde getuigen’, antwoordde de kadi.’Ze weten niet hoe snel ze zich uit de voeten moeten maken als ze jou zien aankomen en storten bloedige tranen om je. Bovendien eisen ze van jou bevrijd te worden. Hun getuigenis is niets waard, want zij zijn de belanghebbenden.’
‘Wij getuigen zowel wat zijn insolventie als zijn ontaardheid betreft’, riep iedereen in het tribunaal.
‘Laat u niet met die man in , heer’, adviseerde iedereen die door de kadi werd geraadpleegd. ‘Laat hem door de stad paraderen zodat iedereen hem kan zien’, beval de kadi. ‘Laat iedereen weten dat hij een bankroetier en een boef is. Roep zijn naam uit van straat tot straat. Sla overal in het openbaar de trom van zijn bankroet. Laat niemand hem iets op krediet verkopen. Laat niemand hem ook maar een cent lenen. Al brengt men hem hier weer op verdachtmaking van fraude, ik gooi hem niet weer in de gevangenis. Volgens mij is zijn bankroet bewezen. Hij bezit niets, niet in geld en niet in natura.’
De opwinding steeg ten top. men kwam aanzetten met een kameel die toebehoorde aan een Koerd die brandhout verkocht. die tekende luid protest aan. Hij probeerde zelfs de dienstdoende officier met luttele steekpenningen om te kopen. Desondanks zeilden ze de bankroetier van de vroege ochtend tot de late avond op de kameel rond. Al jammerde hij nog zo hard, het baatte hem niets. de bankroetier zat op de kameel, terwijl de eigenaar zich in zijn kielzog het vuur uit de sloffen liep. Ze sleepten hem van wijk naar wijk, van straat naar straat, tot de hele stad zijn gezicht kende. Voor elk badhuis, op elke markt stonden de mensen hem op te nemen. Tien omroepers – Turken, Koerden, Grieken en Arabieren – riepen met luide stem: ‘Deze man is bankroet. Hij bezit niets. Niemand mag hem ook maar een cent lenen. Hij bezit geen sou in contanten of natura. Hij is een bankroetier, een bedrieger, een oplichter, een praatjesmaker. Wees op je hoede! Laat je niet met hem in. Als hij je een os verkoopt, bind die dan goed vast. Als je die rottige schurk aangeeft, weet dan dat ik geen lijk de gevangenis ingooi. Hij strooit mooie praatjes in het rond bij de vleet. Zijn hemd mag dan nieuw zijn, zijn jas is een vod. Als hij dat aantrekt om te bedriegen, heeft hij het geleend om mensen beet te nemen.
Toen de bankroetier ’s avonds afsteeg, zei de Koerd: ‘Mijn huis is hier een heel eind vandaan. Hij zit al sinds het krieken van de dag op mijn kameel. Ik zal je de gerst niet berekenen, maar geef me tenminste de prijs van de stro.’
‘Waarom denk je dat we de hele stad zijn rondgereden?’ vroeg de bankroetier. ‘Ben je van lotje getikt? Is er iets niet goed in je bovenkamer? Het tromgeroffel dat verkondigde dat ik bankroet ben weerklonk tot in de zevende hemel. Maar hij hebt het slechte nieuws blijkbaar niet gehoord! Je oren zitten zeker dicht door ijdele hoop en hebzucht. Het klopt dus dat hebzucht mensen doof en blind maakt!’
Gods zegel rust op het gehoor en het gezicht. Binnen de sluier bevinden zich vele vormen en geluiden. God laat het oog de schoonheid, de volmaaktheid en de tover zien die Hij wil en laat het oor horen wat Hij het wil laten horen van muziek, blijde tijdingen en vreugdekreten. De wereld zit vol remedies, maar die krijg je pas op het moment dat God een venster voor je opent.
Honderd verhalen M. II, 585 e.v.