Een voordracht van Hazrat Inayat Khan over Djelal-oed-din Roemi,
gehouden op 20 juli 1926 en opgetekend door Sakina Furnée
Ik wil het vanavond met jullie hebben over Roemi, een van de grootste Perzische dichters en een groot leraar op het spirituele pad. Ik wil het niet hebben over zijn leven, maar wijzen op bepaalde kenmerken en werken van hem, waardoor hij alle verlichte zielen lief is.
In India, Perzië, Egypte, Turkije, Boechara, Afghanistan en Baloedjistan vormen de geschriften van Roemi voor iedereen die een goede opvoeding heeft genoten de grondslag van zijn of haar leven.
Een positief effect op mensen
De wonderlijke uitwerking van deze geschriften is dat iemand die de Masnavî-ye Ma‘navî, Roemi’s belangrijkste werk, heeft bestudeerd, zonder dat hem of haar dat geleerd is, blijkt begint te geven van medemenselijkheid.
Een hologram van geschriften
Roemi’s ideeën beslaan zo’n groot terrein dat wie in zijn werk geïnteresseerd raakt het gevoel krijgt dat alle geschriften van de wereld in dat ene geschrift van Roemi zijn samengevat. Toen Roemi’s mystiek duizenden zoekers aantrok, probeerden onderlegde mensen, diepe denkers, mensen met invloed en macht Roemi ertoe over te halen zich uit te roepen tot profeet. Dat was wel het laatste wat hij wilde! Hij zei dat hij was gekomen om de geest en de ziel van de profeet Mohammed te interpreteren en dat ze zich daarom tot zijn interpretatie aangetrokken voelden. Hij wilde echter niet de plaats van profeet innemen. Hij wilde zich niet uitroepen tot iets dat hij niet bedoeld was te zijn.
Toen de mensen Djami, de belangrijkste dichter in het Midden-Oosten, vroegen: `Is Roemi een profeet?’, gaf hij — zoals mystici dat doen — een subtiel antwoord. In het Oosten is iemand die de wereld een boek schenkt een profeet en `profeet’ is een heel direct woord. Djami zei: `Nee hij is geen profeet, hij is de schenker van een boek.’ Als Djami, zelf een geïnspireerd dichter, Roemi en zijn werk zo hoog aansloeg, kun je je indenken dat het een geweldig werk is. Denk niet dat dit alleen maar zo is omdat Roemi in de profeet Mohammed geloofde. Wie Roemi diepgaand bestudeert, merkt dat hij ook de ziel van Jezus Christus en die van Mozes interpreteert.
Een voortdurend stromende bron van inspiratie
Hij vertelt op sommige plekken in zijn werk verhalen om bepaalde aspecten van het leven te verklaren. Verhalen zeggen soms meer dan woorden, want een verhaal geeft een beeld. Het andere deel van zijn werk bestaat uit directe uitspraken. Zijn werk is in dichtvorm gesteld en je krijgt het gevoel dat hij nooit bij zichzelf hoefde te denken: `Wat zal ik nu weer eens schrijven?’ Het lijkt net of de zanger zong en de schrijver zijn hand bewoog om te schrijven, en net zoals hij bleef zingen, ging hij door met schrijven. Het hele boek is op die manier tot stand gekomen. Wie het leest, heeft het gevoel dat Roemi nooit ook maar één moment hoefde op te houden om stil te staan bij de poëzie die hij schreef.
Intellectueel en devotioneel
Het is een goddelijk lied, geen mechanische poëzie waarbij je je hersens moet inspannen. Roemi’s leven is één groot fenomeen en laat tegelijkertijd een les zien, namelijk dat je als intellectueel even devotioneel kunt zijn als hij. Meestal is het intellect wél aanwezig, maar ontbreekt de devotie of er is sprake van devotie terwijl het intellect ontbreekt. Een intellectueel beweert vaak met enige trots: `Devotie is voor eenvoudige mensen.’ In Roemi’s leven zie je echter evenveel intellect als devotie.
God in de gedaante van een mens
Roemi was een van de meest geleerde mensen van zijn tijd. Hij was staatsman, politicus, rechtsgeleerde, een man van de letteren en tegelijkertijd was hij zo eenvoudig, dat hij toen hij Sjams-e Tabrîzi, zijn leermeester, ontmoette zei: `God, die ik mijn hele leven hebben aanbeden, is vandaag tot mij gekomen in de gedaante van een mens!’ Zo’n grote devotie in een intellectueel! Er komt een eenvoudige derwisj opdagen, in vodden gehuld, en een van de notabelen van de stad, een man van aanzien, een man met macht en gezag, luistert naar hem als een kind en weet hem op waarde te schatten. Door zijn idealisme kon Roemi Sjams verheffen tot het niveau waarop een echt toegewijde leerling (moerîd) zijn meester (moersjîd) behoort te verheffen. Hieruit blijkt dat intellect en ideaal samenvallen.
De hemel op aarde brengen
Nu wil ik het hebben over wat Roemi zegt over God. Hij leert dat je God het best kunt begrijpen niet door te denken dat Hij in de hemel troont, maar door Hem te herkennen in Zijn schepping. De meest uitgesproken manifestatie die God vertegenwoordigt is de op God gerichte mens. Hij brengt God op aarde, met andere woorden, hij brengt de hemel op aarde en heft de aarde op tot het niveau van de hemel. Roemi is de eerste mysticus die mensen geen verzaking of ascetisme opdringt. Hij is de eerste mysticus ter wereld die zei dat spiritualiteit in wezen een hartskwaliteit is. Een mysticus zal, zoals Roemi dat heeft gedaan, niet zo snel durven zeggen: `Of je nu een mens liefhebt of God, uiteindelijk word je lot vóór de koning van de liefde gebracht.’ Dat was met name in die tijd op theologisch gebied een gewaagde uitspraak die je eigenlijk niet kon bezigen. Maar Roemi durfde dat wel. En voor hem geldt dat ook voor alle ogenschijnlijk onbezielde materie. Zo zegt hij: `Aarde, vuur, water en lucht zijn voor de mens dood, maar zijn voor God levende dienaren, werkzaam op Zijn bevel.’ Je kunt elke dag bij deze filosofische uitspraak stilstaan en iedere dag een nieuwe loot ontdekken die aan dit idee ontspringt. Wie hier zijn hele leven over zou nadenken, zou tot de ontdekking komen dat je er elke dag nieuwe inspiratie aan ontleent. Op die manier maakte Roemi God tot een werkelijkheid en maakte God hem tot waarheid.
Het lied van de rietfluit
Over het leven en de geest van een profeet zegt Roemi: de ziel is een rietfluit, waarvan het ene uiteinde rust in de mond van God en het andere uiteinde zich bevindt op de lippen van de profeet. Wat profeten te zegen hebben is dus het woord van God.
En verder onderscheidde Roemi de profetische persoonlijkheid. Hij zei niet dat een profeet zo nodig wonderen moet verrichten. Hij zei niet dat een profeet is te herkennen aan de wonderen die hij verricht. Volgens hem was de profeet zelf een wonder. Hij zei niet dat profeten met hun woorden licht in de wereld brengen, volgens hem was de profeet zelf de vlam. De aanwezigheid van een profeet is voor de individuele mens én voor de massa een bron die verheldert zonder woorden. Het is niet waar dat een profeet het woord van God brengt, de profeet is het woord van God. Volgens Roemi is de persoonlijkheid en tegenwoordigheid van een profeet het antwoord op elke vraag. De vraag kan niet langer bestaan, want het antwoord is aanwezig.
De verborgen wet van het leven
Roemi zei verder dat een profeet een boodschapper was. Hij kwam, deed zijn werk en ging en God was daarvoor verantwoordelijk. De profeet had niets met deze wereld te maken — hij had tot taak de wereld op God te richten. Volgens Roemi kennen mensen de wetten die ze zelf vervaardigen, maar kent een profeet de verborgen wet van het leven. Dit is niet zijn eigen wijsheid, wat er tot hem komt is hoe hij die wijsheid moet uitleggen, door hem krijgt die wijsheid een menselijke tong.
De profeet is volgens Roemi niet enkel degene die inspireert, hij is de inspiratie van de mensheid, de profeet bewerkstelligt geen vrede, hij is de vrede zelf. Volgens hem is een profeet, of de wereld hem nu al dan niet begrijpt, ondanks alles in staat zijn plicht te doen en kan hij, of de wereld hem daar nu bij helpt of niet, direct of indirect zijn boodschap vervullen. Omdat de boodschap die een profeet brengt een levende boodschap is, moet ze verspreid worden.
Het hart als spiegel
Als Roemi het heeft over het uitwissen van het onechte ego, is dat de meest verheffende filosofie die je je kunt voorstellen. Hij zegt allereerst dat je hart is als een spiegel. Wat er meestal gebeurt is dat die spiegel stoffig wordt. Om het stof ervan af te halen moet je hem schoonvegen. Op het esoterische of mystieke pad laat de leraar zijn leerlingen zien hoe je dat doet zodat de weerspiegeling helderder wordt. Hij zegt verder dat je ergste vijand schuilgaat in jezelf en dat die vijand de nafs of het onechte ego is. Het valt niet mee om uit te leggen dat het woord `onecht ego’ betekent. Het enige wat ik erover kan zeggen is dat elke neiging die voortkomt uit het minachten van liefde, harmonie en schoonheid, elke neiging waarbij je je uitsluitend met jezelf en je niet bekommert om anderen het onechte ego is.
De vijand van binnen
Ik zal jullie hier een voorbeeld van geven. Een dief loopt erover te denken om degene met wie hij op reis is te beroven. Zodoende bekommert hij zich om zijn eigen voordeel en staat hij onverschillig tegenover de gevoelens van de ander. Dat komt voort uit de geest die door soefi’s de nafs genoemd wordt. Nog een voorbeeld. Er zitten vier of vijf mensen aan tafel en een van hen kan zijn ogen niet afhouden van het lekkerste, grootste stuk taart. Dat is maar een milde neiging, die echter wel uit de nafs voortkomt.
Die vijand, zo zegt Roemi, ontwikkelt zich. Hoe meer je hem voedt, hoe sterker hij wordt en hoe meer je met hem in gevecht raakt, en hoe sterker hij wordt, hoe meer hij je betere zelf gaat overheersen. Er komt een dag waarop de mens de slaaf is geworden van de vijand die in hemzelf schuilgaat. Het ergste wat je kan overkomen is dat je een vijand hebt die je niet kent. Je kunt beter duizend vijanden hebben die je kent dan een vijand vanbinnen die je niet kent.
Zelfkennis
De gewoonte van wijzen in india om een slang om hun nek te dragen wordt op allerlei manieren uitgelegd. Een daarvan is: `Ik draag de vijand die vanbinnen zit om mijn nek.’ Met andere woorden: `Ik heb hem te pakken. Hij leeft nog, maar ik weet nu dat hij er is en draag hem als een sieraad om mijn nek.’
Wat ademt die vijand uit? Die vijand ademt `ik’ uit. Zijn adem roept altijd `ik’. Los van jou, los van anderen, los van iedereen. Mijn belang is mijn belang, het heeft niets met anderen te maken. Het belang van een ander is dat van een ander en niet dat van mij. Ik sta los van de anderen. Iedereen heeft dat. Had iemand dat niet, dan zou hij nooit zeggen `ik’, want het is de vijand vanbinnen die `ik’ zegt. Op de dag dat je die vijand vindt en uitwist of uitput en kruisigt vind je het echte `ik’. Dat `ik’ is echter een ander `ik’. Dit `ik’ wil zeggen `ik’ en iedereen — het is allemaal `ik’.
Uitwissen van het ‘ik’
Tot slot wil ik jullie een anekdote vertellen over een madzoeb. Een madzoeb is iemand die één is met het universum en net doet of hij gek is om de mensen op een afstand te houden. Hij heeft een kosmisch bewustzijn. Op een keer liep die madzoeb in het holst van de nacht in de stad rond, het moment waarop niemand rond mag lopen. Een wachter vroeg: `Wie bent u?’ De madzoeb glimlachte en vond het een schitterende vraag. Hij wist niet dat dit kwam doordat zijn `ik’ niet sterk aan zijn eigen lichaam gehecht was. Er was geen nafs. Hij gaf dus geen antwoord. De wachter vroeg: `Ben je een dief?’ `Ja’, zei hij, want het ego was leeg en was blij met elke naam die eraan gegeven werd. Een zogenaamde heilige zou heel beledigd zijn als men dacht dat hij een dief was. Ze brachten hem naar het politiebureau en daar zat hij de hele nacht heel gelukkig te wezen, net zo gelukkig als toen hij vrij op straat rondliep. Hij voelde zich niet beledigd, hij was als een lege beker. Hij deed het woord `dief’ in die lege beker en was heel blij dat hij die benaming kreeg. ‘s Morgens kwam het hoofd van politie en zag dat dit een hoog spiritueel ontwikkeld mens was. Hij zei: `Ik ben verbaasd hem hier aan te treffen. Hij wordt door velen gerespecteerd.’ De wachter zei: `Hij zei zelf dat hij een dief was.’ `Maar zo moet jij hem genoemd hebben.’ De wachter antwoordde: `Ja, dat klopt.’ Zijn baas zei: `Dat is hun bewustzijn. Het “ik” dat alles voor zichzelf houdt, wordt verbrijzeld, uitgewist en weggeworpen. Dat “ik” is er niet meer. Vandaar dat alle namen zijn naam en alle vormen zijn vorm zijn — de hele kosmos is zijn wezen.’
(Vertaling Aleid C. Swierenga en Sipko A. den Boer)