Roemi’s verhaal ‘Salomo en de engel des doods’ werd al in het begin van de vorige eeuw door de Nederlandse dichter P.N. van Eyck (1887-1954) opgemerkt en bewerkt tot ‘De tuinman en de dood’. Het verhaal is geïnspireerd op een vers in de Koran (31:34): ‘Niemand weet wat hij morgen zal doen en waar hij zal sterven. God is van alles op de hoogte, alwetend.‘ De kern van het verhaal is dat het weglopen voor het onvermijdelijke ‘sterven aan het zelf’ en het blijven najagen van wereldse begeerten net zo zinloos zijn als wegvluchten voor Azrael, de engel des doods.
Een Perzisch Edelman: Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schik mijn woning in: ‘Heer één ogenblik’ Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, toen ik achter mij. Daar stond de Dood. Ik schok en haastte mij langs de and’re kant, maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard en laat mij spoorslags gaan, voor de avond bereik ik Ispahaan!
Van middag (lang reeds was hij heengespoed) heb ik in ‘t cederpark de Dood ontmoet.
‘Waarom’, zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?’
Glimlachend antwoordt hij: ‘Geen dreiging was ‘t, waarvoor uw tuinman vlood.
Ik was verrast, toen ik ‘s morgens hier nog stil aan ‘t werk zag staan, die ik ‘s avonds halen moest in Ispahaan.’
laten we gaan!
Laat ons zicht opgaan in wat de vriend ziet.
Ons zicht voor het Zijne. Wat een ruil!
Waarheen moet je gaan?
Op een keer rende midden op de morgen een edelman met een gezicht bleek van schrik en twee blauwe lippen de rechtszaal binnen. Salomo vroeg: “Wat is er aan de hand?”
“Azraél, de engel des doods, keek me zo boos en onheilspellend aan”, zei de man.
“En, wat wilt u nu? Wat kan ik voor u doen?”vroeg Salomo. “Spreek vrijuit.”
De man zei: “Beschermheer, beveel de wind me naar India te brengen. Misschien brengt uw slaaf het er, als hij daar eenmaal is, levend vanaf.”
Salomo beval de wind hem pijlsnel over het water naar het hart van India te brengen.
De volgende dag toen het hof in vergadering bijeen zat, vroeg Salomo aan Azraél: “Waarom heb je die gelovige zo boos aangekeken dat je hem van huis en haard hebt verdreven en hem tot een zwerver hebt gemaakt? “
“Ik heb hem helemaal niet boos aangekeken”, zei Azraél. “Ik keek hem toen mijn oog op hem viel stomverbaasd aan, want God had me opgedragen: “Ga vandaag zijn ziel halen in India!” Ik vroeg me verwonderd af hoe hij, zelfs al had hij honderd vleugels bezeten, die verre reis had kunnen ondernemen zodat hij vandaag in India zou zijn.”
Wie ontvluchten we? Onszelf? Onmogelijk!
Aan wie ontrukken we ons? Aan God? Hoe halen we het in ons hoofd!