Bij een echte gerijpte spiritualiteit zoals je die kunt aantreffen op het pad van Roemi — gaat het vooral om edelmoedigheid, rechtvaardigheid en liefdevolle dienstbaarheid. In alle spirituele tradities gaat het er in wezen om dat we onze geïsoleerde wil verenigen met de wil van de liefde. Een soefi probeert daarom zijn/haar hart te zuiveren van alle vormen van zelfzuchtigheid om de macht van de liefde te ontdekken en te begrijpen en ermee te kunnen samenwerken. Het soefipad gaat uit van basisprincipes die in onze huidige samenleving op de achtergrond zijn geraakt, dan wel genegeerd worden. Een van die principes is dat de ziel zelf vorming en onderricht nodig heeft op het gebied van zelfbewustzijn, aandacht, wil, verbondenheid, dienstbaarheid en liefdevol handelen.
Het leven in een Mevlevi dergah
De keuken is de ziel van de Mevlevi-dergah. Van het keukenpersoneel zijn de hoofdkok-dede (asjtji dede; sar-tabbah), de potten-en-pannen-dede (kazanci dede), de derwisj verantwoordelijk voor interne zaken en die over de huishoudelijke bezigheden gaat (itjeri meydancisi) en de dede voor de vaat (bolasjiktji dede) de voornaamste onderwijzers (morebbes) in de dergah. De hoofdkok gaat over de uitgaven van de dergah en is ook verantwoordelijk voor de hoffelijkheid (adab) en het trainen (terbiye) van de leerlingen; de potten-en-pannen-dede wordt beschouwd als de assistent van de hoofdkok-dede; de chalief-dede traint de nieuw-geïnitieerden (naw-niyaz) en de nieuwkomers in de keuken, hij onderricht hen over goede manieren en gedrag; de dede die verantwoordelijk is voor interne zaken staat direct onder de sjeich, hij vaardigt de bevelen uit.
Centrum voor kunst en cultuur
Vroeger had je in Konya de ‘Sjams-afdeling’ en de ‘Atesjbâz-afdeling. De sjeich van de Sjams-afdeling werd de ‘Sjams-dede’ genoemd. De sjeichs van die twee kleinere afdelingen kwamen op vrijdag naar de hoofddergah, zaten tijdens de sema-ceremonie op een voorgeschreven plek en namen deel aan de moqabala. Als een sjeich ergens werd aangesteld, werd het aanstellingscertificaat (idjazetname) hem door de dede die met vuur speelt (atesjbâz dede) overhandigd.
Omdat de dergah ook een plek voor muziek en een school voor literatuur was, hadden de ney-meester (neyzen basji), de percussie-meester (küdümzen basji) en de Masnavi-meester (mesnevî-chân) een eerste plaats onder de notabelen van de dergah. Zij onderwezen en trainden de muzikanten in de rituelen tijdens de moqabala en de uitvoering ervan; ze trainden de ney-spelers en onderwezen hen de verschillende ritmen (oesoel). De Masnavi-leraar onderwees de Masnavî aan degenen die daar aanleg voor hadden. Hij gaf hun onderricht in de taal en de literatuur, gaf les in soefisme en reikte diploma’s (idjazets) uit aan de mensen die zover waren, waarmee hij hun toestemming verleende om uitleg en toelichting op de Masnavî te geven.
De genoemde dede’s waren verantwoordelijk voor de spirituele en praktische dienstbaarheid in de dergah en werden de notabelen van de dergah genoemd.
Er waren achttien stadia of soorten dienstbaarheid in de dergah die door de volgende personen werden uitgevoerd:
1) De potten‑en‑pannen‑dede (Kazanci Dede). Deze was belast met en verantwoordelijk voor de discipline, de goede manieren en het trainen van de leerlingen. Net als de hoofdkok (Asjtjibasji) bekleedde hij een ‘afzonderlijke post’, een eerbiedwaardige positie.
2) De chalief-dede (Halife Dede) Deze maakte de nieuwkomers in de keuken bekend met goede manieren, leerde hen de bijzonderheden van het pad en trainde hen.
3) De derwisj voor externe betrekkingen (Disjari Meydantjisi). Deze onderhield de contacten buiten de dergah. In Konya bracht hij boodschappen over van de tariqa en zorgde er op andere plaatsen voor dat de opdrachten van de hoofdkok terechtkwamen bij de dede’s die in hun cel verbleven.
5) De waterkan-dede (Ab‑rizci Dede). Deze zorgde ervoor dat de toiletten en het waterreservoir (sjadirvan) voor de rituele wassingen en de kranen schoon waren.
6) De sorbetman (Sherbettji). Deze maakte een sorbet klaar voor iemand die naar zijn cel ging en voor de dede’s die voor een verfrissingen bij de keuken aanklopten.
7) De afwasser (Boelasjiktji). Deze zorgde ervoor dat er altijd schone borden waren. Hij waste ze zelf af of liet dat door iemand anders doen.
8) De kastenverzorger (Dolaptji). Deze zorgde ook voor de borden en de potten en pannen en liet ze als dat nodig was opnieuw vertinnen.
9) De bazaar- of marktman (Pazarci) Deze ging ’s morgens met een mand naar de markt om inkopen te doen voor de tekke.
10) De tafelverzorger (Somattji). Deze dekte de tafel en ruimde die ook weer af, veegde de vloer of wees daar iemand voor aan.
11) De derwisj verantwoordelijk voor interne zaken (Itsj meydancisi). Deze ging over de huishoudelijke bezigheden in het soefi‑huis, zette koffie voor de leerlingen in de keuken en serveerde koffie op vrijdag als de dede’s op bezoek kwamen.
12) De kaarsenman voor binnen (Itsjeri kandilcisi). Deze zorgde voor schone kaarsen, ‘wekte ze tot leven’ en ‘bracht ze tot bedaren’ (stak ze aan en doofde ze). Hij borg ook de olielampen en kandelaars op of zoals ze in het Turks zeggen ‘maakte ze tot een geheim’ (sirlamak).
13) De koffiebrander en ‑maler (Tahmistji) verpulverde de koffiebonen met een stamper. Hij vermaalde de koffie voor de keuken en de dede’s.
14) De beddenverzorger (Yataktji). Deze rolde de matrassen uit, maakte de bedden op en borg ze de volgende morgen weer op.
15) De kaarsenman voor buiten (Disjari kandilcisi). Deze zorgde voor de olielampen, de kandelaars en de kaarsen buiten de tekke.
16) De bezemer (Süpürgeci). Deze veegde de binnenplaats en de omgeving of wees hier iemand voor aan. Hij zorgde ervoor dat alles er schoon en netjes uitzag.
17) De licht- of lampenman (Tsjerâghci). Deze keek de olielampen en de kandelaars van de keuken na en werd beschouwd als de assistent van de bewaarder van het mausoleum (turbedar).
18) De ‘voetenman’ (Ayaktsji). Deze verrichtte ‘voetendiensten’, hij kwam dingen brengen en haalde ze weer weg als dat nodig was. Dit was de eerste vorm van dienstbaarheid voor iemand die zijn kleding had afgelegd en het derwisjschap had aanvaard.
Als er veel mensen in de dergah waren kregen de verzorgers een of twee assistenten toegewezen die vriend (refik) werden genoemd. Waren er weinig mensen dan verrichtte één persoon meerdere diensten.
Bezoekers (züvvâr)
De mensen die naar de Mevlevi-moqabele kwamen om naar de Mevlevi-muziek te luisteren en die spirituele zegen wilden ontvangen of daar informatie over kwamen inwinnen, werden gasten (züvvâr) genoemd. Niemand werd weggestuurd zolang ze maar schone kleren aanhadden en zich netjes gedroegen. Om met sjeich Galip te spreken:
Wie naar de dergah van de heiligen komt,
Wordt uitgenodigd tot vreugde, Galib.
Staar je niet blind op hun buitenkant, want dan zit je fout,
Ze zouden niet komen als ze geen toestemming hadden.