Communicatie roept kwaliteiten in het leven als we ontvankelijk zijn en onszelf toestaan te leren van elke situatie. Vragen die we onszelf daarbij kunnen stellen: Was ik er echt voor anderen? Heb ik echt geluisterd? Was ik in mijn contact met anderen te veel of juist te weinig aan het woord? Met welke veronderstellingen en verwachtingen doe ik dit eigenlijk? Was ik in wat ik zei duidelijk en respectvol? Heb ik rekening gehouden met eventuele interculturele verschillen?
angst voor het vreemde
Een rijke zei tegen een dove: ‘Weet je dat een van je buren ziek is?’
De dove zei bij zichzelf: Wat snap ik, die hardhorend ben, van wat die jongeman zegt met name nu hij ziek is en een zwakke stem heeft?
Maar ik moet er wel heen, daar kom ik niet onderuit. Als ik zijn lippen zie bewegen, moet ik maar raden wat hij zegt. Als ik zeg: ‘Hoe gaat het met je, mijn zieke vriend? Antwoordt hij waarschijnlijk: ‘Goed’, of ‘Heel goed, dank je’. Dan zeg ik: ‘God zij dank!’ ‘Wat heb je gedronken?’ Dan antwoordt hij: ‘Een sorbet’ of ‘Wat bonensoep’. Dan zeg ik: ‘Dat het je goed mag bekomen! Welke dokter heb je?’ Dan antwoordt hij: ‘Dokter die en die.’ Dan zeg ik: ‘Die brengt geluk. Als hij zich om je bekommert, komt alles goed. Hij is ook bij mij langs geweest. Waar hij komt, gaat elke wens in vervulling.’
Nadat de goede man zich zo had voorbereid, ging hij de zieke opzoeken.
‘Hoe gaat het met je?’, vroeg hij.
‘Ik ben stervende’, antwoordde de zieke.
‘God zij dank!, riep de dove.
De zieke was hier mateloos verontwaardigd over.
Waar heb ik dit aan te danken? dacht hij. Hij moet altijd mijn vijand zijn geweest.
‘Wat heb je gedronken?’, vroeg hij daarna.
‘Vergif”, zei de zieke.
‘Dat het goed mag bekomen!’ riep de dove en dat maakte de patiënt nog bozer.
‘Welke dokter heb je?’, vervolgde de dove.
‘Azraël, de engel van de dood. Maak dat je wegkomt!, riep de zieke.
‘Kop op, die brengt geluk’, zei de dove en nam afscheid. “God zei dank!’, zei hij vrolijk. ‘Ik ga maar weer eens!’
‘Die man is de vijand van mijn leven’, riep de zieke. ‘Nooit geweten dat hij zo boosaardig was.’
Er zijn velen die vrome werken doen en erop gespitst zijn gewaardeerd en beloond te worden, maar dat is in werkelijkheid een verborgen zonde tegen God. Datgene waarvan men dacht dat het heel zuiver was, is in feite heel smerig.
Roemi, Masnavi boek I, 3360- 3385