Het bekende verhaal van Mozes en de schaapsherder (Moesi wa Sjabân) staat in Roemi’s Masnavi. Hij laat in dit verhaal zien dat het bij adâb (spirituele hoffelijkheid) niet alleen gaat om ‘weten hoe het hoort’, ‘goede manieren’, en ‘voorschriften’ maar ook om kwaliteiten als ‘openheid’, ‘eerlijkheid’, ‘nederigheid’ en ‘een zuiver hart’. Het verhaal is zo geliefd onder Perzisch sprekenden dat
het door de Iraanse zanger Sharam Nazeri op muziek is gezet.
Bind je aanbidding
niet aan voorschriften (adab) of methodes.
Zeg gewoon
wat je gepijnigde hart
je ingeeft.
M. II, 1764
Op een dag kwam Mozes een herder tegen. Hij hoorde hem zeggen: ‘God,
U kiest wie U wilt. Waar bent U, dat ik Uw dienaar mag zijn, Uw
schoeisel mag stikken, Uw haar mag kammen, Uw kleren mag wassen, Uw
luizen mag doden en U melk mag brengen, meest Aanbedene? Dat ik Uw
handje mag kussen en Uw voetje mag wassen, Uw kamertje mag aanvegen
wanneer het bedtijd wordt. Ik offer U al mijn geiten. Als ik aan U
denk roep ik ach en wee!’
Zo stond de herder te bazelen. Mozes vroeg: ‘Tegen wie heb je
het?’
Tegen Hem die ons geschapen heeft’, antwoordde de herder.
‘Tegen Hem die aarde en hemel in het aanschijn riep.’
‘Ah, je bent teruggevallen! zei Mozes. ‘Jij bent geen moslim,
je doet afbreuk aan God. Wat is dit voor geleuter, ongeloof en
gebazel? Stop een dot katoen in je mond! De hele wereld stinkt naar
naar de stank van jouw godslastering. Jouw godslasterlijkheid maakt
het zijden gewaad van de religie tot een vod. Schoenen en sokken
passen misschien bij jou, maar toch niet bij de goddelijke Zon? Als
je je keel niet dichtstopt zodat er niet meer zulke woorden uit
komen, komt er een vuur dat het hele volk verteert.’
‘Mozes, u hebt mijn mond verzegeld
en mijn ziel wordt verteerd van
berouw’, zei de herder.
Hij slaakte een diepe zucht, scheurde
zijn kleed en trok haastig verder door de woestijn.
Toen kwam tot Mozes een openbaring van God. ‘Jij hebt Mijn
dienaar van Mij gescheiden. Ben je gekomen om te verenigen of om
uiteen te drijven? Onderneem, voor zover mogelijk geen stappen om
te scheiden. Scheiding vind Ik het ergste wat er is. Ik
schreef iedereen een bepaald gedrag voor. Ik gaf iedereen zijn eigen
manier van uitdrukken. Wat voor hem prijzenswaardig is, is voor jou
afkeurenswaardig, wat voor hem honing is, is voor jou vergif. Ik sta
boven zuiverheid en onzuiverheid. Ik sta ver boven laksheid en
enthousiasme. Ik heb geen geboden uitgevaardigd om er zelf voordeel
van te hebben, maar opdat mijn dienaren er hun voordeel mee kunnen
doen. Voor Indiërs is het gebruik van Hindi, voor Sindiërs het
gebruik van Sindi prijzenswaardig. Ik word niet geheiligd door hun
lofprijzingen, zij worden er zelf door geheiligd, zodat ze parels
kunnen uitstrooien. Ik kijk niet naar taal en spraak, ik kijk
naar het innerlijk en het gemoed. Ik kijk of het hart nederig is, ook
al zijn de woorden die worden uitgesproken verre van nederig. Het
hart is de hoofdzaak, de spraak slechts bijzaak. Het laatste is iets
bijkomstigs, het gaat om het eerste. Heb je nog meer van dit soort
frasen, ideeën, metaforen? Ik wil een hart dat in lichterlaaie
staat. Maak je dat eigen! Ontsteek een liefdesvuur in ziel, verbrand
alle denken en manieren van uiten!’ Toen borg God in het hart van Mozes
geheimenissen waarover niet gesproken kan worden.
Toen Mozes zo door God berispt was, draafde hij de woestijn in op
zoek naar de herder. Hij volgde de voetafdrukken van die verbijsterde
man en holde zo hard dat hij het stof van de woestijn deed
opdwarrelen. Ten slotte zag hij de herder, haalde hem in en deelde
hem de blijde tijding mee.
‘Je hebt Gods toestemming. Bind je aanbidding niet aan voorschriften
of methodes. Zeg gewoon wat je gepijnigde hart je ingeeft. Wat ik
heiligschennis noemde is in feite ware religie en jouw religie is het
licht van de geest. Je bent gered en door jou is een hele wereld
behouden. God beschikt. Dat heeft je vrijgemaakt. Zeg wat je wilt
zonder al te veel op je woorden te letten.’
‘Mozes, daar ben ik aan voorbij’, zei de herder. ‘Ik baad nu in
het bloed van mijn hart. Ik ben de ‘Lotusboom van de grenslijn’ *
voorbij. Ik ben een voetreis van honderdduizend jaar verder. U
hanteerde de zweep. Mijn paard werd schichtig, sprong vooruit en
schoot boven de hemel uit. Moge de goddelijkheid mijn menselijkheid
nabij zijn. Gezegend zijn uw hoofd en arm! Er zijn geen woorden voor
mijn huidige toestand.’
Let wel! Of je God nu prijst of dankzegt, je lofprijzingen gaan net
zo mank als de ongepaste woorden van die herder. Ook al gaat je lof
die van hem te boven, ze is voor God even onbeholpen. Dat God je
gebed aanvaardt komt voort uit Zijn overvloedige genade.
Noten: De lotusboom van de grenslijn bevindt zich in het zevende paradijs.
De kennis van de engelen reikt tot hier en niet verder. Toen Mohammed
op zijn hemelreis zover was gekomen, kon de engel Gabriel hem dan ook
niet verder leiden.