Dit oude Perzische volksverhaal waar Roemi in zijn Masnavi gebruik van maakt, gaat over dwaze vriendschappen. Het werd voor het eerst geïntroduceerd aan de Westerse lezer in het boek De fabels van La Fontaine. Er zijn in de loop van de tijd vele toelichtingen op gegeven. De meest voor de hand liggende moraal van het verhaal is: Het is beter alleen te zijn dan met een dwaas. Beter een wijze vijand dan een dwaze vriend. Roemi geeft het verhaal een extra lading door een verwijzing naar Koran 51:22: In de hemel is jullie dagelijks brood. Met andere woorden: geloof, kennis, liefde e.d. zijn het dagelijks brood waarmee God het hart van de ware gelovige onderhoudt.
Liefdevolle vriendelijkheid komt tot de heilige
Zoals een medicijn naar de pijn gaat
die zij moet genezen.
Waar pijn is volgt de remedie —
het water stroomt altijd naar het laagland.
Wil je het water van genade, wees dan nederig
Drink dan de wijn van genade en word dronken.
Genade op genade stijgt als een vloed naar je hoofd.
Neem geen genoegen met een enkele genade,
o zoon.
Breng de hemel onder je voeten
en hoor de hemelse muziek overal.
M. II, 1938-1942
Een draak was bezig een beer te verslinden. Een dapper man zag de hachelijke situatie waarin de beer verkeerde en schoot hem te hulp. Hij versloeg de draak door zijn scherpzinnigheid en moed.
De beer die aan de draak ontsnapt was en door die dappere man zo goed was behandeld, sjokte aldoor achter hem aan, net zoals de hond achter de Mannen van de Grot aan liep. De goede man legde zich vermoeid ter ruste, terwijl de beer toegewijd de wacht over hem hield.
‘Wat is hier gaande, broeder?’, vroeg een voorbijganger. ‘Wat hebben die beer en jij met elkaar?’
De man vertelde het verhaal van de draak.
‘Domoor!’ Riep de voorbijganger uit. ‘Wees toch niet aan een beer gehecht. De vriendschap van een dwaas is erger dan zijn vijandschap. Jaag die beer toch weg!
Bij Allah, dat zegt hij omdat hij jaloers is, zei de man bij zichzelf. En hij voegde er hardop aan toe: ‘Waarom hamert u er toch aldoor zo op dat hij een beer is? Kijk eens hoe genegen hij mij is!’
’De genegenheid van de dwaas verdwaast het hart’, zei de ander. ‘Mijn zogenaamde afgunst is beter dan zijn genegenheid. Trek niet op met beren in plaats van mensen.’
’Ga uit mijn ogen, afgunstige lummel, en bemoei je met je eigen zaken!’
‘Dit zijn mijn eigen zaken, maar u vertrouwt mij kennelijk niet. Ik ben niet minder dan een beer, edele heer. Verlaat hem en laat mij uw kameraad zijn. Ga niet met die beer in zee. Mijn hart trilt nooit voor niets. Dit is het licht van God, geen valse pretentie of gesnoef. Ik ben een gelovige en zie dus bij het licht van God. Pas toch op! Vlucht uit deze vuurtempel!’
Dat zei de andere man, maar het drong niet tot de eerste door. De mens trekt door achterdocht een dikke muur op. De ander greep hem bij de hand, maar hij trok zijn hand weg.
‘Ik ga ervandoor’, riep hij. ‘jij bent geen vriend en je hebt het bij het verkeerde eind. Scheer je weg! Bekommer je niet om mij. Loop niet met je wijsheid te koop. Bemoei je er niet mee!’
’Ik ben je vijand niet’, verzekerde de ander hem. ‘Je zou er goed aan doen me te volgen.’‘Laat me alleen! Ik heb slaap’, riep de man. ‘Verdwijn!’
’Onderwerp je aan je vriend’, pleitte de ander, ‘dan slaap je in de hoede van een wijs man, in de bescherming van een ware vriend met een hart.’
Het feit dat de ander zo aandrong, maakte dat de gedachten van de eerste man op hol sloegen. Hij werd woedend en wendde zijn gezicht af. Misschien wil hij me wel vermoorden, dacht hij. Of misschien heeft hij andere bedoelingen. Misschien is het wel een bedelaar of een vagebond. Misschien heeft hij wel met zijn vrienden gewed dat hij me tegen mijn kameraad zal opzetten.
Er kwamen alleen maar slechte gedachten in hem op, zo zat hij in elkaar. Al zijn goede gedachten waren voor de beer. De beer en hij leken wel twee handen op een buik! Hij was zo’n hondsvot dat hij de wijze verdacht en de beer genegen en rechtvaardig achtte.
Daarop liet de goede moslim de dwaas alleen en haastte zich naar huis terwijl hij binnensmonds mompelde: ‘nu kan alleen God hem nog helpen!’ Hij zei: ‘door mijn goede raad en de woorden die ik tegen hem sprak zijn er nog gekkere gedachten in zijn hoofd opgekomen.
De weg van advies en goede raad is dus afgesloten. Ik kan alleen nog gehoorzamen aan Gods bevel: Wend je van hen af. De man viel in een diepe slaap. De beer bleef de vliegen verjagen, maar wat hij ook deed, ze waren meteen weer teug. Toen werd de beer woedend en liep naar de bergen waar hij een grote steen oppakte. Hij kwam er mee terug en zag dat de vliegen weer op het gezicht van de slapende man waren neergestreken. Hij pakte het rotsblok op en gooide het naar de vliegen om ze te verjagen. De steen verbrijzelde het gezicht van de slapende man. Dat verkondigt aan de grote wereld het spreekwoord: ‘De liefde van een dwaas is als de liefde van een beer. Zijn haat is liefde en zijn liefde haat.’
Masnawi II, 1932 e.v.