Een geleerd man vertelde eens het volgende verhaal. ‘In India staat een bepaalde boom. Wie daarvan de vruchten plukt en die eet, veroudert niet en sterft nooit.’
Een vorst die dit verhaal hoorde van iemand van wie je op aankon, werd verliefd op de boom en zijn vruchten en stuurde een deskundig afgezant, zijn minister van cultuur, naar India om de boom te zoeken. Die reisde jarenlang door India op zoek naar de boom. Hij liet geen stad, geen eiland, geen berg, geen vlakte ongemoeid. Iedereen die hij ondervroeg stak de draak met hem. ‘Alleen een gek in een dwangbuis is naar zoiets op zoek.’
Sommigen gaven hem speels een por in de ribben, anderen zeiden: ‘U boft, hoe zou de speurtocht van zo’n verstandig, briljant man als u vruchteloos of vergeefs kunnen blijken?’
Deze vorm van ‘respect’ die hem door de laatsten werd betoond was een volgende klap in zijn gezicht, die harder aankwam dan de lichamelijke klap.
‘Groot man’, zo zeiden ze spottend, ‘wij weten een plek waar een enorme boom staat. In dat en dat woud groeit een groene boom, heel hoog, heel breed en met allemaal geweldig grote takken.’
De afgezant van de vorst, die zijn lendenen omgord had voor de tocht, kreeg van iedereen die hij ondervroeg weer een ander verhaal te horen. Hij was jarenlang onderweg en de vorst bleef hem aldoor geld sturen. Hij maakte in dat vreemde land van alles mee, tot hij niet meer kon. Er was geen spoor te bekennen van datgene waarnaar hij zocht, het enige wat hem restte was het verhaal van zijn zoektocht. De draad van zijn hoop knapte en hij gaf het op. Hij besloot naar de vorst terug te keren. Hij stortte onderweg menige traan.
Hoe de sjeich de verborgen betekenis van de boom uitlegde aan de zoeker die vastzat aan de uiterlijke vorm
Toen de vertrouweling van de vorst wanhopig bij een pleisterplaats kwam, vond hij daar een wijze sjeich, een edele ‘Spil’.
‘Al ben ik nog zo wanhopig, ik ga naar hem toe’, zei hij bij zichzelf. ‘Vanaf die drempel ga ik verder. Moge zijn zegen me vergezellen, want ik heb de hoop om mijn hartenwens te bereiken opgegeven.’
Met zijn ogen vol tranen naderde hij de sjeich. Zijn tranen vloeiden als regen uit een wolk.
‘Sjeich’, zo riep hij, ‘dit is het moment voor mededogen en medelijden. Ik ben wanhopig. Ik heb behoefte aan liefdevolle vriendelijkheid.’
‘Vertel me waarom u zo wanhopig bent’, zei de sjeich. ‘Waar bent u naar op zoek? Wat zoekt u?’
‘De vorst heeft mij uitgekozen om een boom met vele takken te zoeken’, zei de afgezant. ‘Er is namelijk een boom die in de hele wereld uniek is en waarvan de vruchten de essentie, het levenswater, bevatten. Ik heb er jaren naar gezocht, maar heb er geen spoor van kunnen vinden. Ik ben alleen maar geplaagd en belachelijk gemaakt door allerlei grapjassen.’
‘Simpele ziel’, zei de sjeich lachend. ‘Dat is de boom van kennis van de wijze, heel hoog, heel groot en met een grote kruin die zich naar alle kanten uitbreidt, het levenswater van de alomvattende oceaan. U hebt enkel achter de vorm aangejaagd en bent het spoor bijster geraakt. U kunt hem niet vinden, want u hebt de werkelijkheid de rug toegekeerd. Hij wordt soms “boom”, soms “zon”, soms “zee” en soms “wolk” genoemd. Hij is het ene waaruit de veelheid ontstaat met als minste gevolg het eeuwige leven. Hij mag dan in wezen enkelvoudig zijn, hij heeft duizenden gevolgen. Op dat ene zijn ontelbare namen van toepassing. Iemand kan voor jou een vader zijn, maar is voor een ander een zoon, voor een derde toorn en een vijand en voor een vierde genegenheid en een vriend. Hij heeft honderdduizend namen en is toch slechts één mens. Zelfs wie al zijn kwaliteiten bezit, kan hem onmogelijk beschrijven. Wie alleen de naam zoekt vervalt, al is hem nog zo’n grote opdracht toevertrouwd, tot wanhoop en begeeft zich op dwaalwegen, zoals dat ook u is overkomen. Waarom plakt u er de naam “boom” op, waardoor er een bittere smaak in uw mond achterblijft, waar u heel ongelukkig van wordt? Stijg uit boven de namen en richt je op de eigenschappen, opdat die u, met een beetje geluk, naar de essentie brengen.’
Dat de mensen het oneens zijn komt door de namen. Als ze naar de werkelijkheid doorbreken, komt er vrede.
Masnawi II, 3641-3680