In het Ottomaanse rijk werden, met name tijdens de hervormingen in de 17de en 18de eeuw, toen men begon te experimenteren met vernieuwingen, instellingen geopend waar Masnawî lessen werden gegeven, Dar al-Masnawî genoemd, en begon men in medressah’s en moskeeën les te geven over de Masnawî.
Het boek de Masnavî-yé Ma’nawî (Berijmde verzen met diepe wijsheden) bevat volgens Roemi zelf ‘de wortels van de wortels van de wortels van de religie die de mysteriën van bereiking en zekerheid ontsluiert en de meest verfijnde wetenschap van God, de veiligste weg tot God en het meest duidelijke bewijs van God’. Dat wil zeggen dat er op verschillende niveaus betekenissen over het wezen van de religie worden blootgelegd. Wat leert boek 1 van Roemi’s Masnawi ons over de wortels van de wortels van de religie en de beginselen van ons mens-zijn? In essentie bestaat het uit het licht van de profeten dat met elkaar gedeeld kan worden.
De verschillende stemmen die in de verhalen aan het woord komen brengen de diepere betekenislagen naar boven, die betrekking hebben op de verschillende aspecten van onze persoonlijkheid.
De mens bezit het vermogen een reflector te zijn van het goddelijke. Het werkelijk lezen van de Masnawi is als een open hart operatie waardoor we gaan zien hoe ons ego ons bij de goddelijke werkelijkheid vandaan houdt en een leidraad voor het vinden van een balans tussen openheid en weerbaarheid. Deze opvoeding van het hart is een voortdurend proces van ontvouwen.
Roemi nodigt ons uit te luisteren naar het verhaal van de mens. Het gaat over het verlangen naar de bron waarvan we gescheiden zijn, het innerlijke geheim, het licht van het hart, de spirituele werkelijkheid, het vuur van de liefde. Hij stelt ons de volgende vragen: Wat betekent het om echt mens te zijn? Wat zijn we zonder Gods liefde? Liefde laat ons dingen doen die we anders niet zouden doen. De liefde (voor en van God) gaat de zintuigen en de rede te boven, maar niet iedereen is op zoek naar het geheim van het riet, namelijk de mens die zich weet los te maken uit de ketens van het zelf dat verbonden is met genot en overleven en een reflector wordt voor Gods eigenschappen. Hieronder volgt de inleiding die Roemi zelf geschreven heeft voor zijn Masnawi en een samenvatting van de eerste 126 versregels.
Opdracht of woord vooraf:
In de naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
De Masnawî bevat de wortels van de wortels van de wortels van het geloof (usulu’l-din). Dit boek ontsluiert de mysteriën van bereiken en zekerheid, het is de meest verfijnde kennis van God, de meest luisterrijke weg tot God en het meest duidelijke bewijs van God. Je kunt het licht dat ervan uitgaat vergelijken met ‘een nis met een lamp erin’ [Koran, 24:35] met een gloed stralender dan de dageraad. Het is het paradijs van het hart met bronnen en rivieren met zijstroompjes, waarvan één door hen die deze weg volgen Salsabil genoemd wordt, voor de beheerders van de halteplaatsen en zegeningen de beste plek om halt te houden en de mooiste plek om te rusten. Daar eten en drinken de rechtvaardigen, verheugen zich de vrijgeborenen en zijn blij. En zoals de Nijl in Egypte is het een verfrissing voor wie geduldig verdragen maar een gruwel voor de mensen van Farao en de ongelovigen. Zoals Hij gezegd heeft: ‘Velen misleidt Hij daarmee en velen wijst Hij daarmee de juiste weg’ [Koran, 2:26]. Het geneest het hart, neemt het verdriet weg, legt de Koran uit, is een overvloedige bron van geschenken, zuivert het karakter ‘met de hand van schrijvers die edel zijn en vroom.’ [Koran, 80:15] ‘die slechts aangeraakt kan worden door wie rein gemaakt zijn’ [Koran, 56:79], een openbaring van de Heer van alle werelden, ‘waar de waarheid van voren noch van achteren bij komt’ [Koran, 41:42], omdat God het aanschouwt en beschermt, en ‘Hij is de beste behoeder en meest genadevolle van hen die genade betonen’ [Koran, 12:64]. Het heeft andere benamingen waarmee het door God geëerd werd, maar wij houden ons aan deze titel, want het weinige zegt iets over het vele, een slok water zegt iets over het reservoir, een handvol graan zegt iets over de grote dorsvloer. Zo zegt deze behoeftige dienaar, Mohammed, zoon van Mohammed, zoon van al-Hosayn uit Balch, die de genade behoeft van God, de Allerhoogste – moge God dit van hem aanvaarden: ‘Geen moeite was mij te groot om dit gedicht, de Masnavî samen te stellen, dat wonderbaarlijke en merkwaardige verhalen, de mooiste verhandelingen en de beste raadgevingen bevat, dat de weg is van de asceten en de tuin van de volgelingen, dat kort en bondig is maar rijk aan betekenis, op verzoek van mijn leermeester, mijn steun en toeverlaat, de beheerder van die plek in mijn lichaam waar zich de geest bevindt, de schat van mijn ‘vandaag’ en ‘morgen’, mijn sjeich, het voorbeeld bij uitstek van hen die God kennen, de leidsman van hen die leiding en zekerheid schenken, de helper van de mensheid, de trouwe beheerder van hun hart en geweten, die onder al Gods schepselen Zijn vertrouwen geniet, die de essentie is van Zijn schepping, die de geboden van Zijn Profeet en Zijn geheimen bij Zijn uitverkorenen in vervulling doet gaan, die de sleutel is tot de hemelse schatkamer, de behoeder van de rijkdommen die in de aarde liggen opgeslagen, de vader der deugden, het zwaard van waarheid (hosām) en geloof (Dīn), Hasan, zoon van Mohammed, zoon van al-Hasan, ook wel zoon genoemd van Achi Turk, de Aboe Yazid van deze tijd, de Djonaid van dit tijdperk, de volmaakt oprechte zoon van een volmaakt oprechte vader en grootvader – moge God met hen allen tevreden zijn – oorspronkelijk afkomstig uit Oermiya, afstammend van de sjeich die begiftigd was met wonderbaarlijke genade in die zin dat hij zei: ‘s Avonds was ik een Koerd en ‘s ochtends was ik een Arabier.’ Moge God zijn ziel en die van zijn opvolgers heiligen – gezegend de voorvader, gezegend de opvolger! Hij heeft een lijn van opvolging waarover de zon zijn mantel wierp en is afkomstig uit een vermaard geslacht, waarbij de sterren verbleken. Altijd is hun binnenhof de nis (qibla) geweest van voorspoed, waarheen de zonen van [spirituele] heersers zich wenden en de Ka’aba van hoopvolle verwachtingen, waaromheen zij die om gunsten komen smeken hun ommegang doen – en moge dit altijd zo blijven, zolang de ster opgaat en een zon in het oosten in volle luister boven de horizon verrijst, zodat het een toevlucht is voor hen die inzicht bezitten, goddelijke, spirituele, hemelse, verlichte zielen die de hemelsferen te boven gaan, die zwijgend aanschouwen, de afwezigen die toch aanwezig zijn, zij die onder hun tot op de draad versleten mantels vorsten zijn, de bloem der natie, de meesters van de deugd, zij die getuigenis afleggen van het goddelijk licht. Amen. Heer van alle werelden!
Dit is een gebed dat niet wordt afgewezen, want het omvat alle schepselen. God alleen zij geloofd, en gezegend zij onze meester Mohammed en zijn familie en zijn nageslacht. God is ons genoeg, Hij is een uitmuntend beschermer.
Thema’s in de opdracht of het woord vooraf:
- De wortels van de wortels van de wortels van het geloof (usulu’l-din)
- Het ontsluieren van de mysteriën van bereiken en zekerheid, de wortels van het geloof.
- Het paradijs van het hart voorgesteld als tuin. Het ontdekken van onze substantie ‘Licht op licht’.
- De bron in het paradijs die Salsabil genoemd wordt. Wat is het water van Salsabil? Voor zover ik het begrijp, is het een fontein, die wordt genoemd in de Koran. Soera al-Insan (De Mens) 76:18. Een fontein met het levenswater, water waarmee je indrukken weg kunt wassen en jezelf kunt verfrissen met nieuw leven en nieuw geloof. Salsabil betekent ook, ‘vind je weg naar het paradijs door het goede te doen’ of ‘zoek de weg’. De weg naar de tegenwoordigheid van de meest Verhevene is nu open. Het feestmaal staat klaar. Bereid je erop voor of ‘vraag naar de weg’ (het middel tot eenheid met God). ‘Brood, dat op het tafelkleed ligt, is een onbezield ding, maar in het menselijk lichaam wordt het een blijde geest des levens. De verandering komt niet tot stand op het tafelkleed; het wordt door de instinctieve ziel met behulp van het water van de Salsabil in hoger leven omgezet.’ [M.I,1474-75]
‘Maak geen weg vanuit je begeerte, maar vraag de weg in de richting van al-Salsabil aan de luisterrijke tegenwoordigheid van Allah’. [Masnavi VI, 3502]. Kortom een beeld voor transformatie. - De Masnawi als mystieke halteplaats (maqam)
- De Masnawi als spirituele rustplaats (manzil)
- Transformatie van een Koerd (een grof iemand) in een Arabier (een verfijnd iemand)
- Het scheppen van schoonheid (Het goede en het schone doen)
- De alchemie van de liefde (spirituele nabijheid, innige verbondenheid, remedie voor het hart, mystieke eenwording
- Het toedekken of niet toegeven aan het lagere zelf
Samenvatting van de eerste 126 verzen van de Masnawi:
Regel 1-18
Roemi nodigt ons uit te luisteren naar het verhaal van het riet. Het gaat over het verlangen naar de bron waarvan we gescheiden zijn, het innerlijke geheim, het licht van het hart, de spirituele werkelijkheid, het vuur van de liefde, de echte mens, Gods eigenschappen (wat houdt het in om een echt mens te zijn? Wat zijn we zonder Gods liefde?) Het verhaal van de wanhopige minnaar op zoek naar zijn geliefde. Liefde laat ons dingen doen die we anders niet zouden doen. De liefde (voor en van God) gaat de zintuigen en de rede te boven maar niet iedereen is op zoek naar het geheim van het riet.
Regel 18-36
Je ontdoen van de ketens van het dwingende zelf. Liefde als remedie tegen egoïsme. Betekenis van pijn en verdriet. Een parel kan zich alleen vormen in een schelp die geheel gevuld is met zeewater. Hebzucht en verkeerde neigingen gaan door onze aderen als windvlagen, maar wie gezuiverd is door liefde blijft hier vrij van. Concepten van God
moeten plaats maken voor het werkelijk ervaren van God. De mens als spiegel voor Gods eigenschappen. (Wat zouden we zeggen als we werden aangeblazen door de lippen van de vriend?) Roemi vertelt het verhaal van wat er innerlijk in ons omgaat.
Regel 36-54
De geest (de vorst), de hogere eigenschappen van het zelf (de hovelingen) op zoek naar een voertuig (het hart) in de wereld (de spirituele werkelijkheid). (De hemelen zijn verliefd op de aarde.) Wat is de oorzaak van de ziekte van het hart? Het intellect probeert het hart te genezen maar vergeet in zijn beperktheid ‘Als God het wil’ te zeggen. De geest is dienstbaar aan het hart voor het zielenleven, de spiritualiteit. Het hart kan de hemelen en de aarde omvatten. Het intellect is als een struikrover op de weg naar Gods nabijheid. Een hart dat hard (arrogant, hooghartig) geworden is, is niet ontvankelijk voor de spirituele werkelijkheid (‘Harten die harder zijn als steen’, Koran 2:274) die zich ontvouwt. Kunnen we voor een wereld bidden die schijnbaar vol slechtheid is? Hoe komt het dat we dat wat een is zien als twee? Het hart is het orgaan waarmee we eenheid kunnen ervaren. Bemin het geheel niet het deeltje.
Regel 55-77
Onderkennen van je eigen beperkingen en tekortkomingen. Echt berouw (tauba = toekeren naar God) dat gepaard gaat met tranen maakt het hart zacht en ontvankelijk voor goddelijke leiding. Uitwissen van het onechte zelf om te delven in de diepte van je verlangen. Voor de spiegel van het leven gaan staan. Ontwaken. Verantwoordelijkheid nemen voor je innerlijk leven en je eigen daden. God vragen om hulp. Onderwerping (islam) aan de goddelijke werkelijkheid en inzien dat we voor ons welzijn volkomen afhankelijk zijn van God. Het besef dat je God nodig hebt roept je naar de innerlijke moskee (je innerlijke gewijde ruimte). Onze fantasie tovert ons elk moment een wereld voor. We zouden dit de sluier van het bestaan kunnen noemen. De geest heeft een verlangend hart nodig. En het verlangende hart heeft een levend voorbeeld en aanwijzingen nodig om zich verder open te stellen, te groeien en ontvankelijk te blijven. Het vergankelijke en het onvergankelijke, het bestaan en het niet bestaan komen samen. Ontvangen van leiding, opvoeden van het hart, cultiveren van de levensenergieën om God te dienen.
Regel 78-92
Hoewel de mens steeds uitgaat van schaarste zegt Jezus over Gods overvloedige gaven: ‘Dit alles zal blijven’. Adâb is het besef dat er een diepere eenheid bestaat – dat we deelnemen aan een banket, dat we aan de feesttafel (Koran 5:54; 5:112; 7:160) zitten die God uit de hemel heeft doen neerdalen. Verwachtingen en concepten die voortkomen uit onze persoonlijkheid (ons ego) (Koran 2:58) zijn een hindernis op de weg naar eenheid. Willen we deze eenheid kunnen ervaren dan zal er iets in ons moeten smelten. Een van de meest subtiele betekenissen van adab is het aanvoelen van de situatie. Dit vraagt om een vorm van zelfbeheersing (Engels: collectiveness) die ontvankelijkheid, bewustzijn en tegenwoordigheid omvat. Staan we onszelf toe datgene wat werkelijk in ons omgaat op tafel te leggen en te delen in de groep? We kunnen onze wrok blijven koesteren maar we kunnen ook onze zielenroerselen en onze behoeften op tafel leggen. Tenslotte maakt liefde ons ook kwetsbaar. Alles kan in dankbaarheid aanvaard worden als een geschenk van God. ‘In de liefde moet je levend zijn, aan dood zijn heb je niets’, zegt Roemi in een Ode. Maar we kunnen daarbij ook leren een vinger aan de pols te houden van ons innerlijk gemoed.
Regel 93-100
We kunnen de spirituele leidsman (de goddelijke geneesheer = ‘aql-e koelli = het allesomvattende intellect) vragen naar de weg en de spirituele stadia (maqamat) om te leren wat onze weg is in deze tijd. De heiligen laten ons zien hoe we God kunnen dienen vanaf de plaats waar we nu staan. Ze leren ons inzicht te krijgen in de dilemma’s van ons bestaan. Het allesomvattende intellect kan alleen zijn werk doen als we de liefde in onze armen hebben gesloten en open staan voor leiding zodat het een ereplaats krijgt in ons leven. Als we deze schat werkelijk ontdekt hebben, worden alle problemen zonder woorden opgelost. Met geduld en aandacht en overgave kunnen we van elke situatie die ons geboden wordt iets leren. Hoe zou het toch komen dat we in de dingen die we doen Gods aanwezigheid niet voelen? (Koran 96:15)
Regel 100-115
De fysieke diagnose van de spirituele geneesheer (het universele intellect) is in wezen een onderzoek naar de toestand van het hart. Het beperkte intellect (de artsen) heeft het hart geen remedie te bieden en heeft geen idee van wat er in haar omgaat. De spirituele geneesheer (de spirituele leidsman) kan aan de uiterlijke verschijnselen zien hoe het innerlijk met haar gesteld is. Het hart is ziek geworden door liefdesverdriet maar of het nu om hemelse of aardse liefde gaat, ze verwijst naar de mysteriën van God. Liefde laat ons dingen doen die we normaal gesproken nooit zouden doen. Proberen we liefde te omschrijven dan doen we haar ernstig tekort.
Regel 116-126
Als de spirituele zon (het universele intellect) verschijnt, verdwijnen de lichamelijke zintuigen (het beperkte intellect) in het niet. God gaat al onze voorstellingen te boven. God is niet een van onze ideeën maar God is wel aanwezig in de voorstellingen die wij ons van Hem maken. Als we een bewijs van Hem willen moeten we onze blik op Hem gericht houden. Als we terugkijken op onze leven zien we, ook al voelen we dat niet altijd zo, Gods leidende en beschermende hand in ons leven. Dat wat we al van de werkelijkheid begrijpen, kan ons makkelijk in slaap brengen maar de directe ervaring van de goddelijke werkelijkheid (het levende geloof) is altijd nieuw en fris. Als de Geliefde verschijnt is de minnaar verdwenen. Het levende geloof is het pad van de profeten en heiligen. Hun verhaal is vervoering op vervoering. Hun leven één lofzang op de Geliefde. Roemi noemt de heiligen de meesters van het hart en raadt ons dan ook in boek 2 van de Masnavi aan: ‘Laat wie met God wil verkeren met de heiligen verblijven.’