Zegt de ene kale tegen de andere:
‘Weet jij een middel tegen kaalheid?’
Zegt de ander: ‘Als ik dat wist,
had ik heus mezelf wel genezen.’
Maqalat-e Sjams-e Tabrizi
Er was eens een groenteboer die een papegaai bezat, een groene vogel met een mooie stem, die heel goed kon praten. Hij zat op de toonbank voor de winkel, hield een oogje in het zeil en amuseerde de kooplui met zijn geklets. Op een dag schrok hij ergens van, wipte van de bank en gooide daarbij een flesje rozenolie om. De eigenaar kwam van huis om de winkel te openen en ging niets vermoedend op de bank zitten als een echte baas. Al gauw merkte hij dat die onder de olie zat en dat zijn kleren helemaal vies waren. Hij gaf de papegaai een klap op zijn kop, waardoor de veren in het rond vlogen en de vogel een kale kop kreeg.
De papegaai hield zich een paar dagen gedeist, terwijl de groenteboer diepe zuchten van berouw slaakte, zich de haren uit zijn baard trok en zei: “Helaas , de zon van mijn geluk gaat schuil achter de wolken. Was mijn hand maar gebroken, dan had ik die vogel met zijn prachtige stem niet op zijn kop kunnen slaan! Ik kan me de haren wel uit het hoofd rukken!”
Hij gaf een tijdlang derwisj die voorbijkwam een aalmoes in de hoop dat de vogel daardoor weer aan de praat zou komen. Er verstreken drie dagen en drie nachten en weer zat de arme man verbijsterd, ellendig en wanhopig op de bank. Hij liet de vogel allerlei mooi dingen zien in de hoop hem zo weer aan het praten te krijgen.
Op dat moment kwam er een derwisj voorbij, bloothoofds en in een vormloos wollen kleed. Zijn hoofd was zo glad als een biljartbal. De papegaai begon meteen te praten en schreeuwde tegen de derwisj: “Hé daar, hoe ben jij lid van de kaalkoppenclub geworden? Heb je soms ook een flesje olie omgegooid?”
Alle omstanders schoten in de lach om die vergelijking en om het feit dat die malle papagaai aannam dat het met de derwisj net zo gesteld was als met hemzelf.
En de moraal van dit verhaal? Beoordeel de daden van een heilige niet naar je eigen maatstaven. Het woord sjir mag dan in het Perzisch zowel “melk” als “leeuw” betekenen, daar houdt de vergelijking dan ook op.
Uit: Verhalen van Roemi, Panta Rhei, Katwijk aan Zee, 2000
In dit verhaal gaat het over verkeerde vergelijkingen die gemaakt worden door ongeïnspireerde mensen waardoor religieuze wetten tot stand zijn gebracht . Er bestaat een hele reeks secondaire bronnen om het begrijpen van de islam te ontwikkelen. De twee belangrijkste zijn idjmâ en qiyâs. Idjmâ wil zeggen ‘overeenstemming’ en betekende aanvankelijk de consensus van de moslimgemeenschap. Historisch ging de term ‘de consensus van de rechtsgeleerden’ betekenen. Qiyas is ‘analogieredenering’, een bijzondere vorm van idjtihâd. Het gaat hierbij om het aanwijzen van vergelijkbare situaties in de Koran en de soenna. Juridische oordelen die door analogieredenering tot stand komen gaan deel uitmaken van de islamitische wet als moslimrechtsgeleerden zich erover gebogen hebben en tot een eenstemmig oordeel, idjmâ, zijn gekomen.